Nummer 21/19423/SGA
Betreft verzoeker
Datum 22 januari 2021
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 18 januari 2021 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van negen dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het verbaal en fysiek belemmeren van de beheersing van een veiligheidsincident, ingaande op 14 januari 2021 om 15.15 uur en eindigend op 23 januari 2021 om 15.15 uur en beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoekers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reacties van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (IJ-2021-000064 en IJ-2021-000065).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.
Disciplinaire straf
Namens verzoeker is aangevoerd dat de opgelegde disciplinaire straf onterecht is. Verzoeker stelt dat zijn gedrag onterecht is opgevat als agressief gedrag. Daarnaast is de opgelegde straf te zwaar.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 14 januari 2021, komt naar voren dat personeel moest ingrijpen vanwege een alarmsituatie voor een medegedetineerde van verzoeker. Verzoeker probeerde uit alle macht bij het incident te komen, waarop het personeel verzoeker herhaaldelijk heeft verzocht weg te gaan. Het personeel heeft verzoeker hierbij ook fysiek tegen moeten houden. Verzoeker bleef echter terugkomen om de fysieke confrontatie aan te gaan, waarna hij uiteindelijk - met vol verzet - door personeel onder controle is gebracht en geboeid naar de isolatieafdeling is gebracht. Verzoeker heeft tijdens een ernstig veiligheidsincident herhaaldelijk de instructies van personeel niet opgevolgd en bleef zich bemoeien met de behandeling c.q. beheersing van dat incident. Verzoeker heeft met zijn gedrag de orde, rust en veiligheid in de PI ernstig verstoord, aldus de directeur.
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek in zoverre afwijzen.
Degradatiebeslissing
Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hier ligt het onder a. genoemde incident aan ten grondslag. Uit de bestreden beslissing en de inlichtingen van de directeur blijkt dat verzoeker voor de duur van dertien weken is gedegradeerd naar het basisprogramma.
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij dit in zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van de het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.
Gelet op verzoekers gedrag, zoals dat hiervoor is beschreven, kan de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Ten aanzien van de duur van de terugplaatsing heeft de directeur aangevoerd dat verzoekers gedrag dermate (herhalend) verstorend is geweest voor de orde en veiligheid binnen de PI, dat dit gedrag een langere uitsluiting van promotie rechtvaardigt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de door de directeur gegeven motivering voldoende om de degradatiebeslissing ook ten aanzien van de duur van de terugplaatsing op voorhand niet onredelijk of onbillijk te achten. Het verzoek zal ook in zoverre worden afgewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 22 januari 2021 gegeven door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter