Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7195/GV, 18 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7195/GV

    

Betreft [Klager]

Datum 18 januari 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 5 juni 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. P.B.A. Acda, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen. Hij heeft last van suïcidale neigingen en lijdt aan een ernstige depressie. Klager heeft lang zijn detentie uitgezeten in het Verenigd Koninkrijk. Hij is daar met de dood bedreigd, omdat het gerucht rondging dat hij een informant zou zijn. De situatie daar werd onhoudbaar. Hij is toen overgeplaatst naar Nederland. Wat er zich heeft afgespeeld in de gevangenis in het Verenigd Koninkrijk is voor klager een zeer heftige ervaring geweest en hij ondervindt daar nog elke dag de gevolgen van.

 

Klager wordt te weinig geholpen in het PPC. Er zijn niet genoeg therapeuten beschikbaar die hem van adequate zorg kunnen voorzien. Het is onjuist om te stellen dat nog niet alle behandelmogelijkheden zijn benut. Nu wordt aan klager EMDR-therapie aangeboden. Klager heeft die therapie eerder gevolgd, maar dit is niet effectief gebleken. Ondanks dat de behandelaar heeft aangegeven dat klagers problematiek te complex is voor EMDR-therapie, is hier – zonder uitleg – weer voor gekozen.

 

Klager zou aanzienlijk beter worden geholpen als behandeling buiten het PPC plaatsvindt. Hij verzoekt daarom om strafonderbreking. Belangrijke triggers voor zijn problematiek worden dan weggenomen, zoals omgevingsgeluiden die inherent zijn aan het uitzitten van een gevangenisstraf. Deze omgevingsgeluiden kunnen het trauma weer activeren.

 

Standpunt van verweerder

Het multidisciplinair overleg (MDO) ziet geen noodzaak om de detentie te onderbreken. Nog niet alle behandelmogelijkheden zijn benut. Ook is het niet zeker of een strafonderbreking het gewenste resultaat zal opleveren. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) heeft geconcludeerd dat strafonderbreking op medische gronden niet is geïndiceerd. Uit dit advies volgt verder, zakelijk weergegeven, dat klager onder behandeling staat en dat er diverse behandelmethoden worden toegepast. Als klager buiten het PPC wordt behandeld, dan blijft het vooruitzicht bestaan dat hij weer terug moet naar de PI. Er loopt op dit moment een behandeling en er moet nog worden gekeken wat het resultaat hiervan is.

 

Op basis van het advies van de IMA, is er geen sprake van een dringende reden om aan klager strafonderbreking te verlenen.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van het PPC Scheveningen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie heeft niet geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar, wegens het overtreden van de Opiumwet. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 juli 2024.

 

In artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

 

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij buiten het PPC behandeld wil worden voor zijn psychische klachten.

 

In het kader van klagers verzoek tot strafonderbreking heeft de medisch adviseur van de afdeling IMA op 27 mei 2020 advies uitgebracht. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking niet geïndiceerd, omdat de voor klager benodigde zorg vanuit de inrichting kan worden geleverd. In het advies komt naar voren dat aan klager (nog) diverse behandelmethoden kunnen en zullen worden aangeboden, en dat eerst moet worden afgewacht of die methoden effect zullen hebben. Ook volgt uit dit advies dat niet (zonder meer) mag worden verwacht dat een behandeling buiten de PI, gelet op de duur van de strafonderbreking, voldoende resultaat kan bewerkstelligen.

 

Hoewel gesteld is dat klager lijdt aan (ernstige) psychische problematiek en dat klager gemotiveerd is voor een behandeling, is niet gebleken van de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking. De inrichtingsarts heeft niet bevestigd dat de problematiek van klager aan voortzetting van de detentie in de weg staat. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 18 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven