Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3357/GA, 11 juni 2007, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3357/GA

betreft: [klager] datum: 7 juni 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Ppw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 13 december 2006 van de beklagcommissie bij de normaal beveiligde inrichting Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 februari 2007, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klaagster gehoord. De raadsman, mr. M.R. Roethof, is niet verschenen. Navraag leerde dat de uitnodiging voor deze zitting naar het verkeerde adres was gestuurd
en hem derhalve te laat heeft bereikt. De raadsman is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het van de zitting opgemaakte proces-verbaal, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de normaal beveiligde inrichting Nieuwersluis heeft bericht niet ter zitting aanwezig te zijn en heeft schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van één dag wegens het verstoren van de orde en de rust en de veiligheid in de inrichting, alsmede
b. een disciplinaire straf van één dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het verstoren van de orde en de rust en de veiligheid in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en het beklag ten aanzien van onderdeel b. gegrond verklaard en bepaald dat klaagster als tegemoetkoming een telefoonkaart met een waarde van € 7,50 wordt uitgereikt, op de
gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Klaagster heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.

Op 24 oktober 2006 zijn er bij klaagster vier tanden getrokken. Er is medicatie ter pijnbestrijding voorgeschreven. Terug in de inrichting heeft klaagster om medicatie gevraagd, maar heeft ze deze niet gekregen, omdat het personeel de medicatie niet
kon
vinden. De volgende dag zat kaagster huilend van de pijn op de arbeid. Er is gebeld naar de medische dienst. Klaagster is van de werkzaal gegaan en heeft omstreeks 10.00 uur ibuprofen gekregen. Om 17.00 uur zou zij weer medicatie krijgen, maar de
verstrekking bleef uit. Klaagster is gaan roepen om haar medicatie omdat zij erg veel pijn had. Andere vrouwen op de afdeling steunden haar door om medicatie te roepen. Klaagster zou pas om 20.00 uur medicatie verstrekt krijgen, zij draaide door van de
pijn. De celdeur ging open en er kwamen acht mannen binnen. Klaagster moest haar armen op de rug doen. Dit ging erg hardhandig, waardoor er een streep van de handboeien op haar linkerarm kwam. Door de acht mannen werd klaagster naar de afzonderingscel
gesleept. Daar moest zij zich in bijzijn van de acht mannen uitkleden. Zij werd ontkleed achtergelaten. Op de gang waren twee vrouwelijke personeelsleden die toekeken en klaagster later kleding brachten. Nog steeds had klaagster geen medicijnen
gekregen. Met ontlasting heeft klaagster haar verzoek om medicatie op de muren geschreven. De volgende dag kwamen de arts, psychiater en directeur. Klaagster had een grote ontsteking en veel pijn. Zij mocht terug naar haar eigen cel. Eerst toen heeft
zij medicatie gekregen, pijnstillers en ontstekingsremmers.

Aan de directeur is na de zitting gevraagd, onder overlegging van de relevante bescheiden, antwoord te geven op de volgende vragen:

1. Hoe was te samenstelling van het COT-team? Bestond het uit vier of acht mannen?
2. Waarom stonden er twee vrouwelijke personeelsleden op de gang?
3. Kan het verslag van de overbrenging van klaagster door het COT-team worden overgelegd?
4. Is de medicatieverstrekking gegaan zoals door klaagster weergegeven? Wat was de rol van de Medische Dienst hierin?

De directeur heeft in beroep en naar aanleiding van de schriftelijk gestelde vragen zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
1. Het COT-team bestond uit vier mannelijke personeelsleden.
2. De isoplaatsing wordt uitgevoerd door speciaal opgeleide leden van het COT-team, het overige personeel bemoeit zich niet met de daadwerkelijke plaatsing. De op de gang aanwezige vrouwen waren van de late dienst. Zij waren geen leden van de COT, maar
verzorgden de procedure rondom de daadwerkelijke plaatsing, zoals het gereedmaken van de afzonderingscel en de verzorging van klaagster na de plaatsing.
3. Twee verslagen die betrekking hebben op klaagsters plaatsing in afzondering zijn bijgevoegd.
4. Verwezen wordt naar het verweer in eerste aanleg. Hetgeen klaagster aanvoert is niet juist. Op 25 oktober 2006 heeft zij medicatie verstrekt gekregen om 10.00 uur en rond 14.00 uur. Omdat zij daarna weer vroeg om medicatie is door het
afdelingspersoneel navraag gedaan bij de medische dienst. Omdat er door de medische dienst aangegeven werd dat er minimaal vier tot zes uur tussen twee verstrekkingen moest zitten, is besloten om de volgende medicatieverstrekking plaats te laten vinden
tijdens de avondronde van 21.00 uur. De medicatie is om 21.00 uur ook daadwerkelijk aangeboden, maar klaagster heeft het toen geweigerd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. wordt overwogen dat, gelet op de, met stukken onderbouwde, verklaringen van de directeur, zoals onder 2. weergegeven, er vanuit gegaan moet worden dat klaagster medicatie is verstrekt op basis van de door de medische dienst
gegeven instructies. De beroepscommissie begrijpt dat klaagster hierdoor pijn heeft gehad, maar hoe vervelend ook voor haar, dit kan de directeur niet worden verweten. Dat hij klaagster, omdat zij door haar gedrag de orde en de veiligheid binnen de
inrichting verstoorde en ook haar eigen veiligheid in gevaar kwam, voor de nacht in afzondering heeft geplaatst, kan dan ook niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Ook overigens is niet van feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander
oordeel zouden leiden. Het beroep zal op dit onderdeel mitsdien ongegrond worden verklaard.
Onderdeel b. van het beroep is gericht de toekenning van de tegemoetkoming van een telefoonkaart met een waarde van € 7,50 vanwege een disciplinaire straf van één dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het verstoren van
de
orde en de rust en de veiligheid in de inrichting.
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal ten aanzien van dit onderdeel dan ook gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal een hogere tegemoetkoming vaststellen, namelijk € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 juni 2007

secretaris voorzitter

Naar boven