Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6927/GA, 19 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6927/GA  

Betreft [Klager]

Datum 19 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 13 februari 2020 hem niet te promoveren naar het plusprogramma.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 20 december 2019 het beklag ongegrond verklaard (MB-2020-100). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. V. Poelmeijer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft geruime tijd zonder beschikking in het basisprogramma verbleven. Daartegen heeft klager beklag ingesteld. De directie stelde zich – na het nodige heen en weer mailen – op het standpunt niet langer met de advocatuur in zijn algemeenheid te willen en/of te kunnen communiceren. Wel heeft dit gemaakt dat klager elke zes weken werd besproken in het multidisciplinair overleg (MDO) en derhalve elke zes weken een beschikking kreeg. Elke zes weken leek klager iets anders te worden tegengeworpen. De basis van de discussie blijft in ieder geval dezelfde, namelijk de leeftijd en de verplichting tot arbeid. Klager heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft om die reden dan ook geen arbeidsverplichting. Verzocht wordt het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Ten aanzien van klagers standpunt in beroep inhoudende dat klager geruime tijd zonder beschikking in het basisprogramma heeft verbleven, dat de directie zich op het standpunt heeft gesteld niet met de advocatuur te willen en/of te kunnen communiceren en de omstandigheid dat klager elke zes weken wel iets tegengeworpen kreeg, merkt de beroepscommissie op dat dit buiten de reikwijdte van het beklag valt. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie als volgt.

Bij het nemen van een beslissing tot het niet-promoveren van een gedetineerde naar het plusprogramma, dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot niet-promoveren leidt en een kenbare belangenafweging te maken.

Uit de voorliggende beslissing van 13 februari 2020 tot afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma, volgt dat klagers gedrag op de volgende onderdelen als ‘groen’ gedrag wordt gekwalificeerd: klager vertoont correct gedrag in de bezoekzaal en gebruikt geen verboden middelen. Hij houdt zijn lichaam, kleding en cel schoon en er is sprake van een regelmatig dag-/nachtritme. Op verschillende onderdelen is klagers gedrag als ‘oranje’ gedrag beoordeeld: klager onderhoudt veel contact met (ex-)gedetineerden, waardoor zijn sociale netwerk discutabel is en hij volhardt in zijn weigering om arbeid te verrichten, waardoor hij het dagprogramma niet volledig uitvoert. Klager heeft daarnaast extra tijd buiten zijn cel gekregen om extra fysieke oefeningen te doen. Hier zijn voorwaarden aan gesteld en klager houdt zich regelmatig niet aan die voorwaarden. Nadat klager hierover is aangesproken, heeft hij zijn gedrag niet aangepast. Klagers ‘rode’ gedrag bestaat uit het structureel niet deelnemen aan re-integratie- en resocialisatie-activiteiten.

Weigering arbeid te verrichten

Vast staat dat klager de AOW-leeftijd heeft bereikt. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden, is klager niet tot het verrichten van arbeid verplicht. Hij ontvangt, indien hij niet aan de arbeid deelneemt, een loonvervangende financiële tegemoetkoming ter hoogte van 80% van het basisuurloon. Deze regeling betekent dat voor klager de verplichting tot arbeid vervalt. Van het niet volledig uitvoeren van het dagprogramma is dan ook geen sprake (vergelijk RSJ 2 februari 2015, 14/3322/GA). Nu klager de AOW-leeftijd heeft bereikt, mag zijn weigering deel te nemen aan de arbeid hem niet worden tegengeworpen en kan deze weigering in dit geval niet als ‘oranje’ gedrag worden gekwalificeerd.

Contact met (ex-)gedetineerden

De beroepscommissie is hierover van oordeel dat in de beslissing onvoldoende is geconcretiseerd met welke ex-gedetineerden klager contact onderhoudt, op welke wijze hij dit doet, met welke frequentie dit contact plaatsvindt en waarom deze contacten niet wenselijk zijn. Derhalve is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat klager een discutabel sociaal netwerk heeft.

Niet deelnemen aan re-integratie-activiteiten

Het enkel niet meewerken aan re-integratie is volgens vaste jurisprudentie onvoldoende grond voor degradatie dan wel voor niet-promoveren (recent bijvoorbeeld RSJ 17 januari 2020, R 19/4239/GA). Daarbij komt dat de directeur noch in beklag noch in beroep heeft gespecifieerd op welke activiteiten dit betrekking heeft. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de omstandigheid dat klager niet deelneemt aan re-integratie-activiteiten, niet ten grondslag kon worden gelegd aan de beslissing om hem niet te promoveren. 

Niet houden aan afspraken voor het doen van extra fysieke oefeningen

De omstandigheid dat klager zich niet houdt aan de voorwaarden voor het doen van extra fysieke oefeningen, kan worden opgevat als ‘oranje’ gedrag. Met inachtneming van het voorgaande is dit gedrag echter het enige dat klager in het kader van de beslissing om hem niet te promoveren in redelijkheid kon worden tegengeworpen. Dat is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om die beslissing te rechtvaardigen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande dienen het beroep en het onderliggende beklag gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming van €30,- toekennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

Deze uitspraak is op 19 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven