Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20-7381/TA, 21 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7381/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 21 december 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij in zijn arbeidsuren is gekort en verder tegen het niet uitbetaald krijgen van alle uren, alsmede de verlaging van het arbeidsloon en het niet uitbetalen van de bonus.

De beklagrechter bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 12 juni 2020 het beklag ongegrond verklaard (OV-2020-34). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en mevrouw […], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 13 november 2020. Klagers raadsman mr. N.A. Heidanus is verhinderd te verschijnen en heeft op 4 november 2020 het beroep schriftelijk toegelicht. Het lid drs. A.C. Djadoenath kon niet bij de zitting aanwezig zijn.

[,,,], secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Zonder enige informatie is klager in zijn uren gekort. Er is nooit een brief geweest en daarnaast is het niet voor iedereen mogelijk om de kabelkrant te ontvangen. De arbeidstrainers van de werkzaal waren (anders dan de directie stelt) wel op de hoogte van het feit dat klager werkzaamheden voor hen heeft gedaan. De door directie gemaakte berekeningen kloppen niet. Daarnaast spaart klager €42,- per maand waardoor klager per vier weken maar €102,- krijgt in plaats van €150,-.

Het is juist dat aan klager wel geld is uitbetaald, maar hij heeft te weinig uitgekeerd gekregen. Klager heeft via zijn mentor naar de afdeling die hier overgaat een overzicht van de door klager gewerkte uren laten sturen. Klager heeft niet de uren gewerkt die normaal op zijn rooster staan, maar hij heeft wel de nodige uren arbeid verricht.

Klager heeft in week 17 tot en met 20 minder uurloon en minder uren betaald gekregen. Klager heeft in zijn beroepschrift volledig en duidelijk uitgelegd waarom hij over genoemde periode onvoldoende uitgekeerd heeft gekregen. Klager is steeds bereid geweest alle uren werk te verrichten. Klager vindt werken een leuke en nuttige dagbesteding. Er was sprake van een gebrek aan duidelijke en tijdige informatie en communicatie ten aanzien van de eenzijdig opgelegde regeling door de directie. De uren zijn gekort en er is minder uitbetaald, terwijl nimmer is bezien of er nog andere (alternatieve) werkzaamheden konden worden verricht. Hiervoor zou klager te allen tijde hebben open gestaan. Nu wordt klager (impliciet) verweten dat hij niet bereid c.q. gemotiveerd was om de geplande uren te verrichten. Klager merkt terecht op dat het behandelteam de hele gang van zaken rond de aangepaste vergoedingsregeling onbillijk en onzorgvuldig vond en dat daarmee vele patiënten zijn benadeeld.

Klager heeft de algemene brief die ziet op de noodmaatregel vergoedingsregeling niet ontvangen. Ook heeft nooit een mondelinge bespreking plaatsgevonden van de opgelegde maatregelen. Klager heeft zelf bijgehouden wat hij heeft gewerkt, omdat de door de instelling gemaakte berekeningen niet altijd kloppen. Het was voor klager niet duidelijk dat de uren die hij heeft gewerkt op de afdeling niet als arbeid zouden worden gezien. Klager heeft zeven dagen per week gewerkt. Indien het niet zou worden geregistreerd, had klager kunnen kiezen om iets anders te kunnen doen als dagbesteding.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Binnen de instelling is een noodmaatregel vergoedingsregeling ingevoerd naar aanleiding van de opgelegde coronamaatregelen. Voor klagers afdeling zijn andere afspraken gemaakt, nu de algemene noodmaatregel niet passend werd geacht. Voor klagers afdeling is besloten om 70% toe te kennen over 25 uren. Aan het hoofd behandeling en het afdelingshoofd is verzocht om de afspraken te communiceren met de patiënten en dit is ook besproken in een overleg.

Omdat een aantal patiënten van de afdeling niet naar hun werkgevers buiten de instelling konden gaan, is er als dagbesteding werk van de arbeidszaal naar de afdeling verplaatst. Het was echter niet de bedoeling om dit aan te merken als arbeid en de uren die daar zijn gewerkt door patiënten zijn dan ook niet bijgehouden.

 

3. De beoordeling

Korten op arbeidsuren en het niet betaald krijgen voor deze uren

Een verpleegde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de beslissingen van het hoofd van de instelling als vermeld in artikel 56, eerste (en tweede) lid, van de Bvt. Van een beslissing als vermeld in artikel 56, eerste lid onder a. tot en met d., van de Bvt is in dit geval geen sprake. De vraag is of het beklag is gericht tegen een beslissing van het hoofd van de instelling die een beperking inhoudt van een recht dat klager op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt (artikel 56, eerste lid onder e, van de Bvt).

Klager kan noch aan artikel 46 van de Bvt noch aan een ander wettelijk voorschrift noch aan een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag het recht op het verrichten van arbeid ontlenen en evenmin op een vergoeding voor uren die hij wel had willen werken maar niet heeft kunnen/mogen werken.

Het door de instelling niet aanbieden van arbeid en het niet uitbetalen van een vergoeding voor de uren die klager had willen werken c.q. onder normale omstandigheden zou werken kan dan ook niet worden aangemerkt als een beslissing van het hoofd van de instelling waartegen op grond van artikel 56, eerste lid onder e, van de Bvt beklag openstaat.

De beroepscommissie zal, gelet op het voorgaande, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

Ten aanzien van de verlaging van het arbeidsloon en het niet uitbetalen van de bonus

Ingevolge artikel 46, tweede lid, van de Bvt heeft een verpleegde recht op een vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden.

Uit de stukken volgt dat aan klager arbeidsloon is uitbetaald. Klager stelt alleen dat hij  – conform de aangepaste regeling – te weinig uitbetaald heeft gekregen. In beklag is namens de instelling aangegeven dat bij navraag bij de afdeling planning en registratie is gebleken dat klager niet of nauwelijks heeft gewerkt in de afgelopen periode. Klager stelt echter dat hij meer dan 25 uren heeft gewerkt en dat hij dan ook voor de door hem gewerkte uren 100% dient te worden uitbetaald. Deze stelling van klager vindt echter geen steun in de onderliggende stukken en de beroepscommissie is dan ook van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager de gestelde uren heeft gewerkt. Er is tevens niet aannemelijk geworden dat klager de vereiste uren heeft gewerkt om in aanmerking te komen voor de bonus. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond inzake de verlaging van het arbeidsloon en het niet uitbetalen van de bonus en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake het korten op arbeidsuren en het niet betaald krijgen voor deze uren en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

Deze uitspraak is op 21 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. A.C. Djadoenath en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven