Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4931/GA, 7 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4931/GA

Betreft [Klager]

Datum 7 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het te laat uitreiken van zijn medicatie.

De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 30 september 2019 het beklag ongegrond verklaard (VU 2019/1014). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagrechter heeft geoordeeld dat geen sprake was van een levensbedreigende situatie, waardoor klager geen substantieel nadeel zou hebben ondervonden. De beklagrechter heeft deze beslissing echter zonder enige motivering genomen; hij neemt slechts klakkeloos de mening van de directeur over. Van de inhoud van het klaagschrift, dat zowel door klager als diens raadsvrouw is opgesteld, is niets terug te lezen in de beschikking. Dit klemt temeer nu klager en diens raadsvrouw niet mondeling zijn gehoord. Nog belangrijker is dat er geen arts is geconsulteerd. De beklagrechter is kennelijk zelf op de stoel van de medicus gaan zitten, waarmee hij zijn bevoegdheid dus volstrekt overschrijdt. De beslissing van de beklagrechter is derhalve in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel genomen.

De intercom heeft gedurende de hele actie van de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) niet gewerkt. Dit terwijl klager reeds rond 09:30 uur om zijn nood-medicatie Oxazepam heeft verzocht. Deze medicatie heeft klager juist nodig bij stressvolle situaties, zoals zich op die dag voordeden. Op de herhaalde belverzoeken van klager werd de hele dag niet gereageerd, totdat de actie was beëindigd. Klager is hierdoor erg angstig geworden. Hoewel klager er begrip voor heeft dat hij bij calamiteiten kan worden ingesloten, is hij van mening dat het niet tijdig verstrekken van zijn medicatie in strijd is met het equivalentiebeginsel. Dit klemt temeer nu klager een levenslanggestrafte is en derhalve de rest van zijn leven ook in medische zin afhankelijk is van het personeel binnen een inrichting.

Standpunt van de directeur

De directeur kan zich niet vinden in hetgeen namens klager is gesteld over de schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel door de beklagrechter. In de beoordeling van de standpunten is voldoende duidelijk aangegeven op welke gronden de beslissing is gebaseerd. Daarbij was in deze zaak geen beoordeling van een medicus nodig. Noch uit de dagrapportages noch uit de inlichtingen van het personeel bleek dat klager medische hulp nodig heeft gehad na het openen van zijn cel op 3 juni 2019 om 16:00 uur. Indien klager substantieel nadeel zou hebben ondervonden, zou dergelijk nadeel reeds bij het uitreiken van de medicatie duidelijk zijn geworden. Nu klager niets heeft gemeld en ook in latere rapportages niets is terug te vinden over schade in welke zin dan ook, kan de conclusie worden getrokken dat klager geen nadeel heeft ondervonden.

Voorts zou volgens klager het equivalentiebeginsel zijn geschonden. De suggestie dat medewerkers van de PI Vught klager aan zijn lot zullen overlaten inzake medische kwesties, is ongefundeerd. Er was sprake van een zeer specifieke situatie, waarbij naar aanleiding van een speciale actie door de LBB en het Intern Bijstands Team de celdeuren niet konden worden geopend. Het openen van de deuren was enkel mogelijk bij zeer uitzonderlijke omstandigheden. Bij klager ging het niet om dergelijke omstandigheden, dus heeft het personeel hem uitgelegd dat hij pas later op de dag zijn medicatie kon krijgen.

3. De beoordeling

De beroepscommissie gaat voorbij aan hetgeen namens klager naar voren wordt gebracht inzake de procedure bij de beklagrechter, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Op grond van het bepaalde in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet rust op de directeur een zorgplicht ten aanzien van de verstrekking van de door de inrichtingsarts voorgeschreven medicijnen.

Klager krijgt Oxazepam voorgeschreven. Die krijgt hij normaliter in de ochtend. Op 3 juni 2019 heeft klager rond 09:30 uur om zijn medicatie verzocht. Vanwege een actie die op die dag gaande was, kon klagers medicatie nog niet worden uitgereikt. Op herhaalde verzoeken is volgens klager niet gereageerd. Uiteindelijk is aan klager, nadat de actie ten einde was gekomen, om 16:00 uur de medicatie alsnog uitgereikt.

De vraag die thans voorligt is of de directeur heeft voldaan aan zijn zorgplicht. De beroepscommissie komt tot de conclusie dat klager als gevolg van de actie niet tijdig zijn medicatie heeft gekregen, nu hem op 3 juni 2019 – ondanks herhaalde verzoeken – uren later dan gebruikelijk zijn medicatie is verstrekt. De directeur is hierdoor tekort geschoten in zijn zorgplicht. Daarbij is van belang dat die dag wel maaltijden in de ochtend en in de middag werden uitgereikt. Onduidelijk is waarom de verzochte medicatie niet kon worden verstrekt.

De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter vernietigen. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €5,-.

Voor zover klager heeft geklaagd over het niet werken van de intercom gedurende de hele actie, overweegt de beroepscommissie dat dit niet aannemelijk is geworden, nu alle verzoeken – waaronder die van 09:30 uur – van klager zijn genoteerd door het personeel.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €5,-.

Deze uitspraak is op 7 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.B. Oreel en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven