Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6782/GB, 18 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6782/GB

              

Betreft [klager]

Datum 18 december 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 7 februari 2020 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 23 april 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is overgeplaatst vanwege een vermoeden dat hij voorbereidingen zou treffen voor een ontvluchting. Dit vermoeden berust op een verandering die inrichtingsmedewerkers zouden zien in klagers gedrag en een afgeluisterd telefoongesprek waarin zou zijn gesproken over bevrijden. De gedragsverandering volgt niet uit het selectieadvies. Daaruit blijkt met name van goed gedrag. Uit het selectieadvies wordt geheel niet duidelijk waarop de vermoedens van ontvluchting zijn gebaseerd.

In het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 7 februari wordt vermeld dat er een bijzondere celinspectie op 4 februari 2020 heeft plaatsgevonden en dat daarbij rollen dik plakband en schilderstape zijn aangetroffen, klager met grote regelmaat op de afdeling verblijft terwijl hij daarvoor veel sportte en meedeed aan activiteiten, er weinig tot geen boodschappen op zijn cel waren en er een koran lag met een Arabische tekst.

Klager had een baan als schilder en had met de rollen plakband een voetbalveld gemaakt. Het personeel wist dit ook. Klager heeft ook een periode verf en kwasten op zijn cel gehad. Verweerder betwist dit ook niet. Er is nooit tegen klager gezegd dat hij de betreffende goederen moest inleveren.

De periode waarin klager meer sportte en meedeed aan activiteiten is niet nader omschreven. Het is dus onduidelijk wanneer dat was en hoe lang die periode duurde. Niet is gebleken dat is nagegaan of er een andere reden was dat klager minder sportte en meedeed aan activiteiten, zoals een beperkter aanbod of ziekte en blessures.

Het is onduidelijk wanneer klager weinig boodschappen op zijn cel zou hebben gehad. Bovendien betwist klager dat. Hij heeft tijdens zijn verblijf in de PI Nieuwegein steeds boodschappen besteld, ook de weken voor zijn overplaatsing. Dat blijkt uit de bestellijsten. Klager heeft in bezwaar aangeboden op dit punt stukken te overleggen, als hij niet zou worden geloofd. Verweerder is daar niet op ingegaan.

Klager is een moslim. Daarom had hij een koran en een Arabische tekst op zijn cel. Niet valt in te zien waarom dit een reden zou kunnen vormen voor een verhoogd vluchtrisico. Het zou bovendien mee kunnen brengen dat sprake is van discriminatie.

Er bestond geen grondslag voor het uitluisteren van klagers telefoongesprekken. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is in het geding. De beklagcommissie heeft klagers klacht hiertegen gegrond verklaard (IJ-2020-115). De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) niet voorziet in een wettelijke grondslag voor het standaard opnemen van alle telefoongesprekken van gedetineerden (onder meer RSJ 11 juli 2011, 11/172/GA). Als gesprekken worden uitgeluisterd, dient de directeur dit uitdrukkelijk, onder vermelding van de redenen, aan de gedetineerde kenbaar te maken. Er dient een belangenafweging te worden gemaakt. Een en ander is niet gebeurd. Nu door de telefoongesprekken een ernstig vermoeden van vluchtgevaar zou ontstaan, terwijl de grondslag van het uitluisteren van die gesprekken ontbreekt, kan de overplaatsingsbeslissing geen stand houden.

Volgens verweerder zou de rechtmatigheid van het uitluisteren van de telefoongesprekken buiten de omvang van de bezwaarprocedure vallen, maar klager betwist dat uitdrukkelijk. Verweerder moet nagaan waar de informatie, waarop hij zich baseert, vandaan komt. Uit niets blijkt dat de telefoongesprekken zouden zijn uitgeluisterd naar aanleiding van klagers gedragsverandering, zoals verweerder stelt. Uit niets volgt dat er vermoedens waren van plannen of voorbereidingen voor een ontvluchting. Dat vermoeden kwam pas na het uitgeluisterde telefoongesprek.

Voorts bevat het GRIP-rapport een onvolledige weergave van het telefoongesprek van 25 januari 2020 tussen klager en zijn broer. De context wordt niet geschetst en er wordt niet vermeld dat klager en zijn broer beide lachten. Daarmee wordt duidelijk dat de opmerkingen niet serieus zijn. Klager en zijn broer bespraken de uitbraakpogingen die recent in het nieuws waren geweest. Toen grapte klagers broer dat klager zou worden opgehaald. Onduidelijk is waarom dit niet in het GRIP-rapport is vermeld. Verweerder had hierover navraag moeten doen.

Klager is vanwege de urgentie en de ernst van de verdenking niet op de hoogte gebracht van het selectieadvies. Hij heeft zijn belangen dus niet naar voren kunnen brengen. Het is onduidelijk wanneer men onderzoek is gaan doen, zodat ook niet kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake was van spoed bij de overplaatsing. Klager heeft lange tijd probleemloos in de PI Nieuwegein verbleven. Hij heeft nooit geprobeerd te ontsnappen. Het is onvoldoende aannemelijk dat er een verhoogd risico voor ontvluchting zou zijn.

Niet is gebleken dat verweerder zijn voorgenomen beslissing eerst heeft voorgelegd aan het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) of dat het PSC zich hierover in de eerstvolgende vergadering zal uitlaten, conform artikel 25, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

Klager wil graag in de regio Amsterdam worden geplaatst, onder meer omdat zijn minderjarige kinderen en moeder (die kampt met medische problemen) hem dan kunnen bezoeken. Klager heeft (d.d. 20 mei 2020) nog geen bezoek kunnen ontvangen in de PI Krimpen aan den IJssel. Klagers vestigingsadres ligt in het arrondissement Amsterdam. Niet is gebleken dat hij niet in dat arrondissement of in een aanpalend arrondissement zou kunnen worden geplaatst.

 

Standpunt van verweerder

Klager is overgeplaatst, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat hij zich aan detentie zou onttrekken met hulp van buitenaf. Deze vermoedens zijn ontstaan door een afgeluisterd telefoongesprek. De beklagcommissie heeft klagers klacht met kenmerk IJ-2020-115 gegrond verklaard, omdat geen sprake was van een kenbare belangenafweging. Dat neemt niet weg dat er in het afgeluisterde gesprek een dreiging tot onttrekking is geuit. De directeur heeft dat niet kunnen negeren, ook al mist er een grondslag voor het opnemen van het gesprek. De veiligheid van het personeel en gedetineerden dient te prevaleren.

Klager had een afschrift van zijn rekening courant of boodschappenlijst kunnen toesturen. Het is niet duidelijk waarom hij dat in bezwaar en beroep niet heeft gedaan. Het PSC bestaat niet meer als zelfstandige organisatie. Het voorleggen van een beslissing ter advisering is niet langer vereist. Bij een spoedoverplaatsing is het belang van een gedetineerde ondergeschikt aan capaciteit en veiligheidsniveau. Klager heeft geen bezoek ontvangen door de getroffen coronamaatregelen. Hij kan overigens eventueel zelf een overplaatsingsverzoek indienen. Op 12 februari 2020 is klager op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) geplaatst, met risicoprofiel ‘hoog’. Op 12 juni 2020 is die status verlengd.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Nieuwegein. Op 7 februari 2020 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel, omdat er vermoedens bestonden dat hij zich met hulp van buitenaf aan zijn detentie zou onttrekken.

De vermoedens zijn primair gebaseerd op een afgeluisterd telefoongesprek. Klager stelt dat de opname c.q. het uitluisteren daarvan onrechtmatig was en dat dit daarom niet ten grondslag mocht worden gelegd aan zijn overplaatsing.

De beroepscommissie merkt allereerst op dat het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie op dat beklag (IJ-2020-115) waaraan klager refereert, een uitspraak van de beklagcommissie van de PI Krimpen aan den IJssel betreft. Het telefoongesprek is logischerwijs echter gevoerd, opgenomen en afgeluisterd in de PI Nieuwegein. Daar kán de overgelegde uitspraak van de beklagcommissie dus niet op zien en daar ziet de uitspraak kennelijk ook niet op.

Bovendien is de beroepscommissie van oordeel dat de eventuele onrechtmatigheid van verkregen ‘bewijs’ niet hoeft te leiden tot uitsluiting van dat ‘bewijs’ in het kader van een overplaatsingsprocedure. De wet biedt daar namelijk geen aanknopingspunten voor en de beroepscommissie vindt het niet onredelijk of onbillijk dat verweerder het belang van het gebruik van de verkregen informatie (voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting en in de samenleving) laat prevaleren boven klagers belang dat zijn gesprekken niet zonder grondslag worden uitgeluisterd. Overigens heeft klager beklag kunnen instellen tegen het zonder grondslag uitluisteren van het telefoongesprek als zodanig, zodat zijn hiervoor bedoelde belang voldoende is geborgd.

Op basis van de inhoud van het afgeluisterde telefoongesprek vindt de beroepscommissie het begrijpelijk dat verweerder aanleiding heeft gezien om klager over te plaatsen. In het GRIP-rapport staan de volgende citaten uit het telefoongesprek tussen klager en zijn broer, dat is teruggeluisterd door functionarissen van de PI Nieuwegein:

“Hij en [E.] komen jullie bevrijden… Dus zet je schrap”, “Laten we er niet over praten, anders word ik ook overgeplaatst”, “Morgen komt het goed”.

Kennelijk heeft men in de PI Nieuwegein het gesprek dusdanig serieus genomen, dat hiervan melding bij het GRIP is gedaan. Het komt voor risico van klager om over een eventuele ontvluchtingspoging te spreken. Reeds hierom heeft verweerder klager in redelijkheid uit de PI Nieuwegein kunnen overplaatsen. De overige omstandigheden behoeven daarom geen bespreking.

Nu verweerder klager met spoed moest overplaatsen, vindt de beroepscommissie het niet onredelijk dat klager ten opzichte van zijn vestigingsadres in Diemen uit een aanpalend arrondissement (Midden-Nederland) naar een verder gelegen arrondissement (Rotterdam) is overgeplaatst. Hoewel in bezwaar geen haast meer was geboden, heeft verweerder er op dat moment ook van af kunnen zien om klager opnieuw over te plaatsen. De feitelijke afstand tot zijn vestigingsadres is immers beperkt gebleven en het feit dat klager verstoken was van bezoek, was het directe gevolg van de destijds geldende coronamaatregelen. Tot slot ziet de beroepscommissie ook onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat klager op dit moment zou moeten worden overgeplaatst. Over zijn huidige situatie is te weinig bekend.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 18 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven