Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0904/GV, 14 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/904/GV

betreft: [klager] datum: 14 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 maart 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. De door de selectiefunctionaris genoemde reden voor de afwijzing, te weten dat klager zou zijn ontvlucht
aan
detentie, is een misverstand. Klager nam sinds 30 maart 2006 deel aan een penitentiair programma (p.p.) met elektronisch toezicht (e.t.). Klager heeft te goeder trouw aan een televisiereportage meegewerkt over onder andere klagers criminele leven. Naar
aanleiding daarvan heeft justitie besloten het p.p. te stoppen. Klager heeft vervolgens thuis een oproep voor een nieuwe werkgever afgewacht. Klager heeft nimmer de bedoeling gehad zich aan zijn detentie te onttrekken. Zijn verblijfadres was immers
bekend bij justitie. Klager is eerder tijdens zijn verblijf in de beperkt beveiligde inrichtingen Maashegge en Bankenbosch steeds tijdig teruggekeerd van verlof en zal ook in de toekomst steeds tijdig terugkeren. Reden voor de strafonderbreking is dat
voor klager de noodzaak bestaat om zijn woning schoon en gereed te maken voor een verkoop. Daarbij moeten ook de meubels verhuisd worden. De hypotheekverstrekker van klager (ELQ) heeft weliswaar verklaard dat zij dit willen regelen, maar dan komt
klager
voor zeer hoge kosten te staan en nog dieper in de schulden. Klager vindt het al erg genoeg dat hij door mee te werken aan een televisieprogramma thans verder in een gesloten inrichting moet verblijven. Dat hij daardoor zijn huis zal verliezen met een
groot financieel verlies, gaat hem te ver. Klager was immers goed op weg om verantwoord terug te keren in de samenleving. Hij wil daarom graag alsnog in de gelegenheid gesteld worden om zorg te kunnen dragen voor een goede ontruiming van zijn huis.
Namens klager heeft zijn raadsman, mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te ’s-Gravenhage, nog aangevoerd dat de beslissing om klager geen strafonderbreking te verlenen disproportioneel wordt geacht. Hoewel gesteld wordt dat klager zich aan detentie zou
hebben
onttrokken is dat onjuist. Op 18 december 2006 is klagers p.p. beëindigd. Klager is daarvan nimmer op de hoogte gesteld. Nu klager nooit die beslissing heeft ontvangen, kon hij daartegen ook geen rechtsmiddel indienen en mitsdien kan niet worden
volgehouden dat hij zich aan detentie zou hebben onttrokken. Overigens heeft klager een dringend belang bij strafonderbreking omdat hij, indien hij zijn woning zelf verkoopklaar maakt, hij een betere verkoopprijs voor zijn huis kan realiseren, dan dat
het geval zou zijn indien ELQ een en ander zou doen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft zich op 18 december 2006 vanuit de PIA Noordsingel in Rotterdam onttrokken aan detentie. Hij nam op dat moment deel aan een p.p. Op 28 januari 2007 is klager aangehouden en ingesloten in het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam te
Krimpen aan den IJssel. Klager was in het nieuws gekomen door een televisie-uitzending, waarin hij zich heeft voorgedaan als een ander en op die manier in militair uniform een militaire basis heeft bezocht. Ook heeft hij toen in die hoedanigheid een
receptie op de Thaise ambassade bezocht. Een en ander gebeurde tijdens de uitvoering van het p.p.
Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen omdat er onvoldoende vertrouwen bestaat in een goed verloop daarvan. Daarnaast geldt nog dat klagers hypotheekverstrekker heeft aangegeven als gemachtigde op te willen treden voor de verkoop van klagers
woning en die woning ook verkoopklaar wil maken. Gelet daarop is de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking komen te vervallen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het h.v.b./ISD Rotterdam te Krimpen aan den IJssel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hij heeft daarbij gewezen op eerdere schendingen van afspraken door klager, de hoogte van nog openstaande
schadevergoedingsverplichtingen en het negatieve advies van het openbaar ministerie.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Gravenhage heeft aangegeven dat hij de kans aanmerkelijk acht dat klager zich zal onttrekken aan zijn detentie.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van in het totaal 57 maanden en één week, terzake van meerdere delicten, waaronder oplichting en overtreding van het bepaalde in artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke
v.i.-datum viel op of omstreeks 22 april 2007. Aansluitend dient hij nog 222 dagen hechtenis te ondergaan wegens het niet betalen van een aan hem opgelegde schadevergoedingsverplichting.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

De beroepscommissie stelt vast dat het verkoopklaar maken van een woning op zich een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer kan opleveren. De vraag is evenwel of daarvoor in dit geval enige vorm van verlof noodzakelijk is en of er sprake is
van contra-indicaties die in de weg staan aan een verlofverlening.
De beroepscommissie acht aannemelijk dat het voor verkoopklaarmaken van de klagers woning zijn persoonlijke aanwezigheid niet vereist is, nu de hypotheekverstrekker heeft aangegeven bereid te zijn – mits gemachtigd – één en ander voor klager te willen
regelen. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden, althans onvoldoende feitelijk onderbouwd, dat er redenen zijn om dat achter dat aanbod van de hypotheekverstrekker kwade bedoelingen te veronderstellen. Daarnaast overweegt de
beroepscommissie nog dat vast is komen te staan dat klagers deelname aan een p.p. is beëindigd omdat hij afspraken niet is nagekomen. Uit door de beroepscommissie ingewonnen informatie blijkt dat klager in ieder geval op 18 december 2006 op de hoogte
was van het einde p.p. Hij zegt zelf toen een bezwaarschrift te hebben ingediend. Dat bezwaarschrift is uiteindelijk (half maart 2007) ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is geen beroep ingesteld. Op grond daarvan hebben zowel het openbaar
ministerie alsook de directeur van de inrichting waar klager thans verblijft negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden - één en ander in onderling verband en samenhang bezien - een forse contra-indicatie vormen voor het verlenen van verlof en mitsdien voor het verlenen van een strafonderbreking en dat
deze
een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in
artikel 4 onder a en d van de Regeling, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven