Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6162/GA, 21 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6162/GA

Betreft [klager]

Datum 21 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het feit dat hij is ingesloten geweest in zijn cel, ingaande op 28 november 2019 om 12:00 uur tot 29 november 2019 om 09:00 uur, terwijl daarvan geen schriftelijke beslissing is opgemaakt en uitgereikt.

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 20 februari 2020 het beklag ongegrond verklaard (DC-2019-000717). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers gemachtigde, […], werkzaam bij Meldpunt Vreemdelingendetentie, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn gemachtigde en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De afdoening van de klacht door de beklagcommissie bevat geen inhoudelijke motivering. Dat  is in strijd met artikel 67, tweede lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), dat bepaalt dat een uitspraak met redenen omkleed moet zijn. Op 28 november 2019 vanaf 12:00 uur tot en met 29 november 2019 om 9:00 uur is klager ingesloten geweest in zijn cel. Er was een vechtpartij waar klager geen deel aan had genomen. Het DC is toen overgegaan tot het opleggen van een ordemaatregel. De vraag rijst of het DC 21 uur de tijd nodig had om uit te zoeken of klager wel of geen aandeel had in de vechtpartij. Ordemaatregelen mogen nooit langer duren dan strikt noodzakelijk is.

Er is geen schriftelijke beslissing opgemaakt op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 57, eerste lid, van de Pbw. De vechtpartij valt niet onder een zeer uitzonderlijke situatie die maakt dat er geen onverwijlde en schriftelijke beslissing hoeft te worden uitgereikt. Het gevolg hiervan is dat klager niet bekend was met de reden van oplegging, de grondslag van de maatregel en de periode. Klager is eveneens niet gehoord alvorens hij werd opgesloten in zijn eigen cel. Dit is in strijd met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast is ook niet conform de regeling van het bewaardersarrest op grond van artikel 23, derde lid, in samenhang met artikel 24, vierde lid, van de Pbw gehandeld, nu de daarin genoemde termijn van 15 uur is overschreden.

Standpunt van de directeur

In de ochtend van 28 november 2019 vond een ernstige vechtpartij plaats op de afdeling waar klager verbleef, waarbij meerdere medewerkers ernstig gewond en getraumatiseerd zijn geraakt. Drie medewerkers konden hun dienst niet afmaken en zijn direct naar het ziekenhuis of naar huis gestuurd. Naar aanleiding van de calamiteit was er per direct minder personeel op de afdeling beschikbaar.

De calamiteit was van dusdanig ernstige aard dat, in verband met de veiligheid van zowel het personeel als de ingeslotenen en om het onderzoek naar de calamiteit te faciliteren, de gehele afdeling is ingesloten. Deze beslissing is genomen om de orde, rust en veiligheid op de afdeling te herstellen. Hier was sprake van een algemene maatregel. Op 29 november 2019 is de afdeling weer volgens het reguliere dagprogramma geopend. De  ingeslotenen zijn door het personeel geïnformeerd over de reden van de insluiting en de afdeling is, zodra het verantwoord was, weer geopend.  

3. De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Vaststaat dat klager is ingesloten in het DC Rotterdam op 28 november 2019 vanaf 12:00 uur tot de volgende ochtend om 9:00 uur. De directeur heeft ter zitting van de beklagcommissie meegedeeld dat er sprake was van een calamiteit en dat om die reden geen beschikking hoefde te worden opgemaakt. Er was volgens de directeur sprake van een algemene maatregel.

De  beroepscommissie gaat ervan uit dat de beslissing tot insluiting is gebaseerd op artikel 24, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie beoordeelt de klacht dus als te zijn gericht tegen de ordemaatregel.

De directeur heeft toegelicht dat in de ochtend van 28 november 2019 een ernstige vechtpartij plaatsvond op de afdeling waar klager verbleef, waarbij meerdere medewerkers ernstig gewond en getraumatiseerd zijn geraakt, wat leidde tot een tekort aan personeel op de afdeling. De calamiteit was van dusdanig ernstige aard dat, in verband met de veiligheid van zowel het personeel als de ingeslotenen en om het onderzoek naar de calamiteit te faciliteren, de gehele afdeling is ingesloten. Deze beslissing is genomen om de orde, rust en veiligheid op de afdeling te herstellen. De ingeslotenen zijn door het personeel geïnformeerd over de reden van de insluiting. Op 29 november 2019 is de afdeling weer volgens het reguliere dagprogramma geopend.   

Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder c., van de Pbw dient de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, alvorens hij beslist tot het opleggen van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Pbw. Artikel 58, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur de gedetineerde bij het opleggen van een ordemaatregel onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling van de beslissing verstrekt.

De mededeling van de directeur dat de ingeslotenen door het personeel zijn geïnformeerd over de reden van de insluiting, wordt weersproken door klager, die immers stelt dat hij niet is gehoord en niet bekend was met de reden van insluiting. Bovendien dient het horen door de directeur zelf te geschieden, hetgeen niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast staat vast dat geen schriftelijke mededeling is opgemaakt en uitgereikt, terwijl de wet dat dwingend voorschrijft. Dit leidt in dit geval tot een gegrondverklaring van het beroep en het onderliggende beklag.

De beroepscommissie is inhoudelijk van oordeel dat de beslissing tot het opleggen van de ordemaatregel, gelet op de ontstane situatie, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Evenmin acht zij de duur ervan disproportioneel.

De beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen van €5,-.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €5,-.

Deze uitspraak is op 21 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven