Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7084/TA, 1 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7084/TA             

           

Betreft [klager]            Datum 1 december 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van het hoofd van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de instelling)

 

1. De procedure

[klager] heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van het hoofd van de instelling van 27 februari 2020 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

De beklagrechter bij de instelling heeft op 18 mei 2020 het beklag gegrond verklaard (VE-2020-027). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en mevrouw [...], jurist, en [...], psychiater, bij de instelling, via videobellen gehoord op de zitting van 30 oktober 2020. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. [...], secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

De beklagrechter was er onvoldoende van overtuigd dat klagers gemoedstoestand ten tijde van de bestreden beslissing zodanig was dat toediening van de dwangmedicatie noodzakelijk was c.q. dat de veiligheid in de instelling nog steeds in het geding was. Deze beslissing is niet begrijpelijk. Naar aanleiding van de uitspraak is de dwangbehandeling stopgezet. Klager verblijft op de afdeling voor extreem vlucht- en beheersgevaarlijke (EVBG) patiënten en zal daar ook blijven. Hij heeft aangegeven dat hij inzicht wil geven in eerdere en huidige symptomen en zijn toestandsbeeld en dat hij, in navolging van de second opinion, de afbouw of beëindiging van de medicatie wil doen in een omgeving als die waar hij nu verblijft. Hij zal wekelijks contact onderhouden met het hoofd behandeling en persoonlijk begeleiders, waarbij zijn toestandsbeeld dagelijks wordt beoordeeld. Tweemaal per week zal de voortgang binnen het multidisciplinair team worden besproken en de psychiater zal wekelijks contact met klager onderhouden. Gedragsveranderingen zullen worden vastgelegd. Eventuele toename van symptomatologie zal direct worden besproken, beschreven en overlegd.

Op die manier wordt klagers hypothese (alleen drugspsychoses) tegenover die van het behandelteam (schizofrenie) gezet. Als het toestandsbeeld verslechtert, zal worden geprobeerd met klager overeenstemming te bereiken over medicatie-inname. Als dat niet lukt, zal opnieuw dwangmedicatie worden aangevraagd. Het is voor nu evenwel van belang om voor ogen te houden dat door het continueren van het antipsychoticum de veiligheid in de instelling niet meer in geding was. Als gevolg van het innemen van het antipsychoticum is de psychose duidelijk afgenomen en is duidelijk dat de psychose niet meer de regie heeft.

 

Standpunt van klager

Het is onvoldoende aannemelijk dat er sprake is van gevaar. Daarom is niet duidelijk waarom klager gedwongen medicatie dient te ondergaan. Voorts zijn er verschillende, minder ingrijpende alternatieven voorhanden. Klager is welwillend om mee te werken en zijn toestandsbeeld wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Als dat verslechtert, kan in overleg overeenstemming worden bereikt over het eventueel nemen van medicatie. Door de instelling is aangegeven dat op basis van vrijwilligheid kan worden bekeken of medicatie kan worden ingenomen.

Klagers raadsman heeft klager op 11 juli 2020 bezocht. Klager heeft eindelijk weer energie en bevindt zich weer onder de mensen, terwijl hij daarvoor vitaminesupplementen moest nemen vanwege het gebrek aan zonlicht. Sinds de uitspraak van de beklagrechter is geen verslechtering opgetreden. Het grote verschil is dat klager geen negatieve bijwerkingen meer ondervindt.

 

3. De beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

Uit de stukken komt het volgende naar voren. Klager is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en middelenmisbruik. Hij heeft tbs opgelegd gekregen vanwege poging tot doodslag op willekeurige voorbijgangers. Tijdens opnames liet hij oninschatbaar en onverwacht gewelddadig gedrag zijn. Enkele maanden voorafgaand aan de bestreden beslissing had hij een stevig mes gemaakt en daar een medepatiënt mee bedreigd. Incidenten vonden steeds plaats als klager niet trouw zijn medicatie nam. Na het onder dwang starten met Zypadhera was duidelijk sprake van een stijgende lijn in klagers functioneren. Klager ontkende medicatie nodig te hebben. Op 19 december 2019 is op klagers verzoek gestopt met Zypadhera en overgestapt naar Olanzapine. De inname werd verlaagd van 20 naar 10 milligram per dag. Er was vervolgens weer sprake van achteruitgang in klagers toestandsbeeld (meer teruggetrokken).

Ook ten tijde van de bestreden beslissing weigerde klager medicatie in te nemen, zo begrijpt de beroepscommissie. Olanzapine werd absoluut noodzakelijk geacht om levensgevaarlijke calamiteiten te voorkomen. De behandelend psychiater en een onafhankelijk psychiater achtten de voortzetting van de a-dwangbehandeling geïndiceerd.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling, gezien de eerder door haar gemaakte keuze om ten aanzien van klager een a dwangbehandelingstraject met medicatie in te zetten en gezien de omstandigheden als hierboven vermeld, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a dwangbehandeling voort te zetten. Op grond van de verklaringen van de psychiaters was immers aannemelijk dat de kans bestond dat klager, als hij geen antipsychotica zou innemen, weer psychotisch zou afglijden en dat er weer sprake zou zijn van agressie en onberekenbaarheid.

Gelet op de zich in het dossier bevindende stukken is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de bestreden beslissing voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit die stukken blijkt namelijk dat klager, ondanks de herhaaldelijk met hem hierover gevoerde motiverende gesprekken, weigerde vrijwillig de noodzakelijk geachte medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier was waarop het gevaar dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kon worden weggenomen.

Tot slot acht de beroepscommissie aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig was en het gewenste effect, de veiligheid voor de instelling, kon bewerkstelligen. Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt namelijk dat klagers toestandsbeeld en gedrag aanzienlijk beter waren in de periode(s) dat hij trouw zijn medicatie nam of onderworpen was aan dwangmedicatie.

Gezien het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen kan de bestreden beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 1 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven