Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4175/GA, 26 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4175/GA               

Betreft [Klager]            Datum 26 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het geboeid zijn vervoerd naar het ziekenhuis en de omstandigheid dat de boeien  pas op verzoek van de arts zijn afgedaan (DC-2019-297);

b.  de omstandigheid dat het personeel van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) aanwezig was bij klagers doktersconsult (DC-2019-298).

De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 8 juli 2019 de klachten gegrond verklaard en zal, na de directeur te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager is geboden. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn gemachtigde, […] (van het Meldpunt Vreemdelingendetentie), in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De beoordeling

Beklag a.

Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder c, van de Pbw draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de gedetineerde naar het ziekenhuis, indien de behandeling van de gedetineerde door een arts aldaar plaatsvindt. De directeur is verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering van dit vervoer, ook al wordt het vervoer (in opdracht van de directeur) uitgevoerd door DV&O.

Vast staat dat klager op 19 april 2019 vanuit het DC Rotterdam naar het ziekenhuis is vervoerd. Uit de registratiekaart van klager zou volgen dat er suïcidegevaar aanwezig was. Gelet op deze bijzonderheid en het overbrengen van klager naar een publieke ruimte heeft een risico-analist geadviseerd om klager te voorzien van vrijheidsbeperkende middelen.

De vervoersaanvraag van de directeur noch de registratiekaart is in beroep overgelegd, waardoor geen inzicht is verschaft in de overwegingen en beweegredenen die hebben geleid tot de beslissing om vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden. Van een kenbare individuele belangenafweging – bezien in het licht van artikel 10 van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen en hetgeen de beroepscommissie eerder heeft overwogen (RSJ 21 november 2011, 11/1555/GA) – met betrekking tot de gebruikelijke beoordelingscriteria, is naar het oordeel van de beroepscommissie in onderhavig geval dan ook niet gebleken. Gelet op het voorgaande moet de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen, met aanvulling van de gronden.

Beklag b.

Vast staat dat een of meerdere personeelsleden van DV&O aanwezig waren in de ruimte waar klager medisch contact had met een arts.

De beroepscommissie stelt voorop dat het contact tussen een arts en een patiënt vertrouwelijk is. Op de inhoud van een dergelijk contact is de geheimhoudingsplicht van de arts van toepassing, wat betekent dat de door de patiënt verstrekte informatie niet zonder diens toestemming aan derden mag worden verstrekt (artikel 457 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Gelet hierop – en ook op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 2, derde lid, van de Pbw – moet het uitgangspunt zijn dat er, bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts (in het ziekenhuis), geen toezichthoudend personeel aanwezig is in de behandel- of spreekkamer. Daarvan kan slechts worden afgeweken als de aanwezigheid van personeel in de behandel- of spreekkamer uit veiligheidsoverwegingen (strikt) noodzakelijk is.

De directeur dient telkens een zelfstandige belangenafweging te maken tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde bij raadpleging van/behandeling door een arts zonder dat daarbij toezichthoudend personeel aanwezig is, en anderzijds het algemene belang van handhaving van de orde en veiligheid en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Artikel 19 van de Regeling vervoer van justitiabelen bepaalt dat de transportgeleider bij een bezoek van een gedetineerde aan een arts standaard aanwezig is in de behandel- of spreekkamer, tenzij de behandelaar uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij de gedetineerde buiten de tegenwoordigheid van de transportgeleider wenst te onderzoeken of te behandelen. Gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt, is deze bepaling echter in strijd met hogere wet- en regelgeving (RSJ 30 maart 2020,  R 19/3386/GA).

Een kenbare en toetsbare belangenafweging door de directeur heeft niet plaatsgevonden. Ook overigens is niet gebleken dat klager bekend stond als vluchtgevaarlijk of dat hij in de inrichting gevaarlijk of agressief gedrag vertoonde. Evenmin is gesteld of gebleken dat aan de behandelend arts is gevraagd of die het nodig achtte dat er personeel aanwezig was in de behandel- of spreekkamer. Gelet op deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van DV&O-personeel in de behandel- of spreekkamer uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk was.

Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur in strijd met de wet. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen, met aanvulling van de gronden.

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 26 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. R.H. Koning, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven