Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6994/GB, 11 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6994/GB             

Betreft [klager]            Datum 11 december 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 april 2020 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 14 mei 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en de gronden waarop deze berust. De bestreden beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen, onvoldoende gemotiveerd en er is geen rekening gehouden met klagers persoonlijke omstandigheden.

Bij een plaatsingsbeslissing dient een belangenafweging gemaakt te worden tussen enerzijds het belang van een gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Een gedetineerde moet in beginsel in de regio van de strafrechtelijke vervolging worden geplaatst.

Klager verbleef in het arrestantenregime van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Klagers familie en vrienden wonen in (de omgeving van) Rotterdam en klagers bezoek is zijn enige directe contact met de buitenwereld. Klager wil een solide relatie met zijn familie behouden en dit is – met het oog op zijn terugkeer in de maatschappij – ook belangrijk.

Klager ontvangt in de PI Arnhem – gezien de reisafstand van ruim 120 kilometer – momenteel geen dan wel beperkt bezoek van zijn familie. Het is voor het merendeel van klagers familie onmogelijk om klager in de PI Arnhem te bezoeken, omdat de totale reistijd voor hen om en nabij de vier à vijf uur bedraagt. Daarnaast heeft klagers familie beperkte financiële middelen en zijn zij voor het bezoeken van klager afhankelijk van het openbaar vervoer.

Klagers plaatsing in de PI Arnhem gaat ten koste van de mogelijkheden van een goede verdediging. Klagers raadsman houdt kantoor in Rotterdam en de reisafstand belemmert een adequate voorbereiding van klagers strafzaken. Het bespreken van belangrijke ontwikkelingen en aanvullende processtukken en het innemen van processuele standpunten kunnen – om privacy-redenen – niet telefonisch worden besproken. Een plaatsing van klager in de omgeving van Rotterdam zou het contact tussen klager en zijn raadsman vergemakkelijken. Het recht op verdediging is een essentieel vereiste voor een eerlijk proces en is als zodanig vastgelegd in de Grondwet (Gw), in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Klager wordt in zijn recht op verdediging beperkt, nu hij in de PI Arnhem is geplaatst.

Klager wenst te worden gehoord en verzoekt om een financiële tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Klager was – zoals in de initiële beslissing staat vermeld – arrestant en komt inmiddels in aanmerking voor plaatsing in een normaal beveiligde inrichting met een regime van beperkte gemeenschap.

Gelet op het arrondissement van vestiging en de beschikbare celcapaciteit is de PI Arnhem voor klager de aangewezen inrichting van verblijf, omdat op het moment van selecteren de inrichting(en) van voorkeur (de gehele regio) geen plekken beschikbaar hadden. Hoewel er begrip is dat de plaatsing in de PI Arnhem extra kosten en extra reistijd met zich meebrengt voor het bezoek, blijkt uit zowel het bezwaarschrift als uit het beroepschrift – anders dan de reistijd – onvoldoende, althans is niet onderbouwd, dat klagers bezoek niet in staat zou zijn om te reizen.

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) treft extra maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. De maatregelen hebben als doel het aantal contacten met de buitenwereld te beperken. Zo wordt het risico op besmetting met het coronavirus kleiner. Een besmetting binnen een inrichting van de DJI zou grote gevolgen hebben voor het personeel en de justitiabelen. Het beschermen van het personeel en de justitiabelen is belangrijk.

De maatregelen hebben vergaande gevolgen voor bijvoorbeeld in- en uitstroom van gedetineerden, bezoek en overplaatsingen. Vervoersbewegingen moeten zo veel als mogelijk worden beperkt. Horizontale overplaatsingen worden, zolang de getroffen coronamaatregelen voor het gevangeniswezen gelden, beperkt tot uitzonderlijke en spoedeisende situaties, waarbij bijvoorbeeld de veiligheid van de inrichting of van een gedetineerde in gevaar is. Dit is in dit geval niet aan de orde.

De mogelijkheden tot bezoek (achter plexiglas) zijn inmiddels in veel inrichtingen weer opgestart. Daarnaast zijn in alle inrichtingen voor justitiabelen de mogelijkheden tot beeldbellen verruimd. De overige maatregelen zijn echter nog niet opgeheven en daarom gelden alle beperkingen betreffende vervoersbewegingen onverkort.

Het is onmogelijk rekening te houden met de vestigingsplaats van de advocaat bij het plaatsen van gedetineerden. Een plaatsing van klager in de locatie De Schie te Rotterdam of in de locatie Hoogvliet maakt dat klagers advocaat hem makkelijker kan bezoeken, maar klagers plaatsing in de PI Arnhem staat een goede verdediging en het recht op een eerlijk proces niet in de weg.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is sinds 16 oktober 2020 niet meer in Nederland gedetineerd. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk behandelen.

Klager verbleef in het HVB van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 23 april 2020 heeft verweerder klager geselecteerd voor de gevangenis van de PI Arnhem, omdat zijn verblijf in het arrestantenregime de wettelijk maximaal toegestane duur zou overschrijden en in de PI Arnhem plaats beschikbaar was. Op 24 april 2020 is klager in de PI Arnhem geplaatst.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.

De directeur van de PI Alphen heeft in het kader van klagers plaatsing in een gevangenis een selectieadvies opgesteld. Uit dat selectieadvies komt naar voren dat klager een voorkeur voor plaatsing in de PI Krimpen aan den IJssel of het Justitieel Complex Zaanstad had opgegeven. Verweerder heeft geconstateerd dat een (directe) plaatsing in één van deze inrichtingen vanwege een gebrek aan celcapaciteit niet mogelijk was. In de PI Arnhem was een directe plaatsing wel mogelijk. Nu in de inrichtingen van klagers voorkeur geen plaats beschikbaar was op het moment dat klager voor een gevangenis moest worden geselecteerd, is het op zichzelf niet onredelijk dat hij daar destijds niet is geplaatst. Klager is in de gevangenis van de PI Arnhem geplaatst. Deze inrichting ligt in het arrondissement Gelderland, aanpalend aan het arrondissement van vestiging, Rotterdam.

Klager heeft noch in zijn bezwaarschrift noch in zijn beroepschrift voldoende onderbouwd waarom het voor zijn familie niet goed mogelijk is om hem in de PI Arnhem te bezoeken. Daarnaast blijkt uit klagers registratiekaart dat hij gedurende zijn verblijf in de PI Arnhem bezoek heeft ontvangen en dus niet was verstoken van bezoek.

Voorts vormt de vestigingsplaats van de advocaat in beginsel geen selectiecriterium. De door klager aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen dan ook niet leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van strijd met de Gw, artikel 6 van het EVRM en/of artikel 14 van het IVBPR.

De bestreden beslissing kan tegen de achtergrond van het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven