Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7863/TA, 27 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7863/TA          

Betreft [klager]

Datum 27 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: de instelling) heeft op 14 augustus 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en mevrouw […], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 30 oktober 2020 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.[…], secretaris bij de Raad, was als toehoorder aanwezig.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is onvoldoende bewijs dat klager psychotisch is. Klager ervaart zelf geen klachten. Het behandelteam werkt niet mee aan een behandelingsvoorstel voor een behandeling zonder dwangmedicatie. Onvoldoende is geprobeerd om psychotherapie toe te passen. Klager heeft geen dwangmedicatie nodig. Het toedienen van dwangmedicatie dient als ultimum remedium te worden ingezet. Klager krijgt via een depot de dwangmedicatie toegekend. Klager kan ook pillen slikken, maar dan vindt elke maand een bloedcontrole plaats.

Klager krijgt momenteel een nieuw middel waarbij hij geen tot weinig last heeft van de bijwerkingen. Klager vindt dat er te weinig wordt geluisterd naar zijn mening. Sinds het gebruik van deze medicatie is klager in gewicht aangekomen. Nadat klager medicatie had gekregen, vond er een incident plaats. Een eerder incident betrof het feit dat klager op het dak was geklommen, omdat hij probeerde te ontsnappen. 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Klager is bekend met een autismespectrumstoornis en schizofrenie. Hij is bekend met veelvuldige geweldpleging tegen familieleden. Klager is vanuit zijn psychotische toestandsbeeld geneigd om snel over te gaan op fysieke agressie. Voorts zou klager zich geregeld suïcidaal opstellen.

Sinds klagers binnenkomst in de instelling op 10 maart 2020 is hij verward en oninvoelbaar. Op 15 mei 2020 wordt aangegeven dat er een a-dwangtraject wordt opgestart. Hierop wordt door klager met veel weerstand gereageerd en hij stelt zich de volgende dag dreigend op.

In de dagen hierna verslechtert het toestandsbeeld van klager en wordt op 22 mei 2020 een b-dwangbehandeling aangezegd. Klager heeft eerst in de separeer en later in afzondering verbleven in de periode van 22 mei 2020 tot en met 3 juni 2020. Op 6 juni 2020 vindt een geweldsincident plaats, waarbij klager een medepatiënt meerdere klappen op zijn hoofd heeft gegeven. Klager krijgt hiervoor afzonderingsmaatregel opgelegd. Op 12 juni 2020 wordt per abuis klagers kamerdeur opengedraaid. Klager is naar de afdelingstuin gelopen en is vervolgens op het dak van een naastgelegen afdeling geklommen. Op 29 juni 2020 heeft klager een depot op grond van een b-dwangbehandeling gekregen. Op 7 juli 2020 heeft de beklagcommissie de klacht ten aanzien van de b-dwangbehandeling gegrond verklaard, nu zij vond dat de procedure inzake de a-dwangbehandeling afgewacht had kunnen worden. Naar aanleiding hiervan is de b-dwangbehandeling gestaakt en de procedure tot het opstarten van de a-dwangbehandeling voortgezet.

Klager heeft op 9 juli 2020 het depot vrijwillig ingenomen. Het behandelteam vindt klager sinds zijn depot op 29 mei 2020 rustiger in contact. Klager geeft op 13 juli 2020 zelf aan dat prikkels minder hard bij hem binnen komen en hij beaamt dat dit prettig is.

Op 17 juli 2020 geeft klager in gesprek met de psychiater die de second opinion uitvoert aan dat het wel verstandig lijkt om mee te werken aan de paliperidon depots. Er wordt met hem besproken dat deze bereidheid afhankelijk van de situatie kan afnemen en het dan helpend is als de medicatie toch wordt toegediend. Klager beaamt dat en zegt te snappen dat een dwangkader helpend kan zijn.

Klagers afdelingsarrest wordt verruimd naar begeleiding over het terrein, nu hij rustiger is en goed in de samenwerking. Omdat de stijgende lijn zich in de dagen daarna voortzet, gaat op 5 augustus 2020 ook de begeleiding over het terrein eraf, en kan klager zich weer vrij door de kliniek bewegen. Op 6 augustus 2020 heeft klager een gesprek met een medewerker van het behandelteam. Hij vertelt onder andere dat hij geen last heeft van zijn medicatie, maar zegt geen verandering bij zichzelf te merken. De sociotherapeut legt hem voor welke veranderingen zij de afgelopen maanden heeft gezien en op welke vlakken hij, volgens haar, de afgelopen tijd is opgeknapt.

Sinds de start van de medicamenteuze behandeling wordt een verbetering van het toestandsbeeld van klager waargenomen. Klager reageert goed op de medicatie. Klager is rustiger in contact en hij functioneert goed op de afdeling en tijdens zijn blokken. Er is momenteel ook geen sprake van een actieve psychose. Bij klager is geen intrinsieke motivatie aanwezig om de medicatie vrijwillig in te nemen.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, onder b, van de Bvt.

Het hoofd van de instelling heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. Het hoofd van de instelling heeft deze verklaringen overgelegd. De verklaringen voldoen aan de vereisten van artikel 16c, tweede lid, van de Bvt. Daarnaast heeft het hoofd van de instelling een deel van klagers behandelingsplan overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een a dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is bekend met een autismespectrumstoornis en schizofrenie. Hij is bekend met veelvuldige geweldpleging tegen familieleden. Klager is vanuit zijn psychotische toestandsbeeld geneigd om snel over te gaan op fysieke agressie. Voorts zou klager zich geregeld suïcidaal opstellen. Klager is sinds zijn binnenkomst in de instelling verward en invoelbaar. Op 16 mei 2020 uit klager zich dreigend en wordt besloten tot een kamerplaatsing met begeleiding van twee beveiligers, in verband met zijn verwardheid, dreigende uitspraken en oninvoelbaar gedrag en het feit dat hij de veiligheid niet kan garanderen. Hierna verslechtert het toestandsbeeld en raakt hij nog verwarder. Klager weigert elke vorm van medicatie en weigert in gesprek te gaan met een psycholoog. Op 6 juni 2020 vindt een geweldsincident plaats waarbij klager een medepatiënt meerdere klappen op zijn hoofd heeft gegeven. Vervolgens klimt klager op 12 juni 2020 op het dak van een naastgelegen afdeling en maakt hij, nadat de beveiligers hem hebben vastgepakt, een onverstaanbare opmerking jegens de beveiliger, die dreigend overkomt. Op 29 juni 2020 krijgt klager zijn eerste depot in het kader van de b-dwangbehandeling en, nadat de beklagcommissie het beklag hiertegen gegrond heeft verklaard, neemt klager de medicatie vrijwillig in. Klager geeft nog wel aan dat hij het nog steeds niks vindt om aan de medicatie te zitten. Klager geeft daarnaast aan dat hij begrijpt dat een dwangkader helpend kan zijn.

Uit de second opinion van 17 juli 2020 volgt dat bij klager sprake is van weinig ziekte-inzicht, van hypochondere overtuigingen en daarmee samenhangend aversie tegen medicatie. De psychiater acht, gezien de ernst van de ontregelingen, de agressieve incidenten en suïcidaliteit van de afgelopen periode, een dwangbehandeling proportioneel en doelmatig. Temeer vanwege het onvoldoende effect hebben van minder ingrijpende maatregelen, het effectief zijn van de medicatie en klagers blijvende ambivalente houding ten aanzien van medicatie.  Klager geeft zelf aan nog te twijfelen over het voortzetten van de medicatie.

Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit de bij hem vastgestelde psychische stoornis gevaar veroorzaakt en dat dat gevaar, zonder een geneeskundige behandeling, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hoewel klager voorafgaand aan de oplegging van de a-dwangbehandeling de medicatie vrijwillig, onder aandringen, heeft ingenomen, kan dit naar het oordeel van de beroepscommissie aan voorafgaand oordeel niet afdoen, gelet op klagers twijfelende houding ten aanzien van het voortzetten van de medicatie en de omstandigheid dat hij zelf vindt dat hij geen medicatie nodig heeft. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 27 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven