Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4469/GA, 9 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4469/GA             

         

Betreft [klager]            Datum 9 december 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van  [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet op cel mogen houden van zijn persoonlijke spullen, die in het BAD zijn opgeslagen, waaronder de benodigdheden om te kunnen tekenen en schilderen.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 8 augustus 2019 het beklag ongegrond verklaard (Ta 2019-000088). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers persoonlijke spullen, onder meer zijn benodigdheden om te tekenen en te schilderen, zijn boeken en zijn toiletartikelen, zijn nog niet teruggegeven.

 

Standpunt van de directeur

Het beroepschrift vormt geen reden voor nadere motivering. De directeur houdt zich bij de gronden zoals deze zijn aangevoerd in zijn verweerschrift van 14 mei 2019 en de daarbij gevoegde bijlagen en hetgeen ter beklagzitting van 8 augustus 2019 is aangevoerd. Overigens heeft klager deze zaak reeds aanhangig gemaakt in het beroepschrift in de zaak met kenmerk R-19/4181/GA.

 

3. De beoordeling

Klager beklaagt zich erover dat hij zijn persoonlijke spullen, waaronder benodigdheden om te tekenen en schilderen, boeken en  toiletartikelen, niet uit het BAD kreeg om op cel te bewaren. Hij begrijpt niet dat het afdelingshoofd toestemming moest geven. 

De directeur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat klager allemaal spullen wenst die in beginsel niet zijn toegestaan. De directeur stelt zich op het standpunt dat het BAD de juiste procedure heeft gevolgd door klager te sturen naar het afdelingshoofd, die in samenspraak met de directeur per geval beslist of er een uitzondering gemaakt zal worden. De procedure is op juiste wijze gevolgd en staat omschreven in de huisregels. De directeur heeft voorts aangegeven dat uit navraag is gebleken dat klager om een pen en een gum kan vragen en deze dan zal krijgen. Hij heeft op zijn cel een radio, een liniaal, een tekenblok, drie boeken en een bijbel en het toegestane aantal foto’s gekregen. Ook de toiletspullen waar klager over schrijft heeft hij gekregen. Op de afdeling is veel aandacht voor klager. Er zijn gesprekken gevoerd en aan klager is duidelijk gemaakt dat indien hij zich naar de regels gedraagt er meer mogelijkheden zijn. Er zijn overigens kort geleden schilderspullen vanuit de inrichting voor klager besteld, dit voor een bedrag van €400,-.

Artikel 45, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat de directeur een gedetineerde toestemming kan geven hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit niet is verboden in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben, voor zover dit zich verdraagt met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen. In een dergelijk geval moet de directeur een individuele afweging maken tussen enerzijds het belang van klager bij de betreffende voorwerpen op cel en anderzijds de belangen als vermeld in artikel 45, eerste en tweede lid van de Pbw. Het gaat hier om een gunst en niet om een verworven recht. Dit staat ook vermeld in de huisregels onder 4.9.1. In artikel 45, derde lid, van de Pbw is bepaald dat de directeur voorwaarden kan verbinden die kunnen betreffen het gebruik van en de aansprakelijkheid van deze voorwerpen. Het kan dus voorkomen dat een gedetineerde een bepaald voorwerp, dat hij reeds in zijn bezit had, alsnog om bepaalde redenen niet langer onder zich mag houden, of slechts onder bepaalde voorwaarden.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet gebleken is dat door het BAD niet de juiste procedure is gevolgd. Ook is niet gebleken dat er ten aanzien van het toestaan van  spullen op cel een beslissing is genomen die als onredelijk of onbillijk zou moeten worden aangemerkt.

De zaak R-19/4181/GA waarnaar de directeur in beroep verwijst, betreft het beklag van klager met betrekking tot het beschadigen van zijn schilderijen. Over die zaak heeft de beroepscommissie op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan.  

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 9 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.B. Oreel en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven