Nummer R-20/7794/GA
Betreft [klager] Datum 26 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering een poststuk uit te reiken met foto’s van zijn ex-vriendin.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 10 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (VU 2020/1045). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, de kantoorgenoot van zijn raadsman, mr. J. de Vries, en [...], juridisch medewerker bij de PI Vught, gehoord op de zitting van 9 oktober 2020 in de PI Vught.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur heeft geen concrete feiten aangedragen waaruit blijkt dat het met het oog op de veiligheid noodzakelijk is om de post niet uit te reiken. De beslissing maakt inbreuk op klagers privéleven (dat wordt beschermd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Klager zit al geruime tijd in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Zijn vrijheid wordt door deze beslissing nog verder ingeperkt.
Klager zou iemand hebben gevraagd om zijn ex-vriendin te volgen. Daar is klager niet over aangesproken. Dat doet men normaal wel, om misverstanden te voorkomen. Klagers zusje besloot de foto’s op te sturen, hoewel dat van klager niet per se had gehoeven. Dat was haar initiatief. (Klager heeft ter zitting een stuk overgelegd (te weten een eMates-bericht van zus) waaruit dit laatste volgens hem blijkt.) Klager heeft er vrede mee dat zijn ex-vriendin met een ander gaat, want klager begrijpt dat zij de relatie niet volhoudt, nu klager in de EBI verblijft.
De foto’s zijn niet uitgereikt, vanwege een vermeende kans op bedreiging – niet slechts om misverstanden te voorkomen. De beklagcommissie heeft immers overwogen dat de foto’s geen ander doel dienen dan controle en dat deze voor klager verder niet van belang zijn. Dat is niet aan de beklagcommissie om te beoordelen. Als de foto’s niet in strijd zijn met de openbare orde, dan moet klager de foto’s kunnen krijgen. Hij mag daarmee doen wat hij wil. Klager is nog niet veroordeeld en hij heeft er potentieel last van als dit soort informatie in zijn dossier belandt.
De directie van de EBI en het GRIP verwijzen heel vaak naar stukken waar de beroepscommissie niet over kan beschikken. Het is voor klager en zijn raadsman heel moeilijk om daartegen op te komen. Er wordt gedaan alsof klager een monster is die de nieuwe partner van zijn vriendin zou bedreigen of wat dies meer zij. Er is echter niets wat daarop wijst, anders dan dat hij in de EBI zit. Klager wordt er niet van verdacht dat hij vriendjes van een ex-vriendin iets aan zou doen. Hij wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie gericht op witwassen en niet van een geweldsdelict. De weigering om de poststukken uit te reiken werkt stigmatiserend.
De omstandigheid dat er op een van de foto’s een auto staat waarvan het kenteken zichtbaar is, is door de directeur eerst in beroep aangevoerd. Het is niet bekend of die auto van klagers ex-vriendin of van haar nieuwe vriend is, of dat die auto een volstrekt willekeurig voertuig is. Het is overigens ook niet bekend waarom het telefoongesprek waarin klager zou hebben gevraagd om informatie over zijn ex-vriendin niet is afgebroken, als er sprake zou zijn van strijd met de openbare orde.
Standpunt van de directeur
Klager heeft weten te achterhalen wie de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin is. Hij wilde dat kennelijk graag weten. Klagers zus heeft vervolgens aan hem toegezegd bewijsmateriaal toe te sturen. Hierop zijn foto’s toegestuurd, waarop een innige omhelzing is te zien evenals een auto met een zichtbaar kenteken. De onderschepte foto’s zijn niet uitgereikt ter bescherming van de openbare orde. Het staat niet vast dat klager iets van zins is, maar het eventuele risico daarop moet worden vermeden. Het GRIP heeft ook geadviseerd om het poststuk te weigeren. Niet valt in te zien waarom klager over de foto’s zou moeten beschikken. Klager wordt overigens verdacht van deelname aan een criminele organisatie in welk verband ook liquidaties hebben plaatsgevonden.
3. De beoordeling
Klager beklaagt zich erover dat er enkele poststukken niet zijn uitgereikt. Het gaat daarbij om foto’s van zijn ex-vriendin met een andere man, die haar nieuwe partner zou zijn.
Uit de beslissing van de directeur blijkt dat klager in eerdere contacten met een vriend (R.R.) heeft aangegeven bewijs te willen hebben van het feit dat zijn vriendin een ander zou hebben. Op dat moment is klager – na een belangenafweging – hier niet op aangesproken. Toen de foto’s werden toegezonden en onderschept, is de uitreiking daarvan geweigerd.
De beroepscommissie heeft geen reden om te twijfelen aan de gang van zaken zoals die in de bestreden beslissing is omschreven. Zij volgt klager dan ook niet in zijn lezing dat zijn zus de foto’s geheel op eigen initiatief aan hem heeft toegestuurd. De directeur heeft naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen om de foto’s zekerheidshalve niet uit te reiken, nu deze te (privacy)gevoelige informatie bevatten.
Hoewel klager terecht aanvoert dat de overwegingen van de beklagcommissie “dat er bij de directeur de vrees is ontstaan dat er zich iets zou kunnen voordoen met of in de omgeving van klagers ex-vriendin” en “dat het opvragen van de foto’s de indruk wekt dat klager hier actie op zou willen ondernemen via anderen” niet volgen uit de bestreden beslissing, maakt dat het oordeel van de beroepscommissie niet anders, nu een en ander niet nodig is om de uitreiking van de foto’s in redelijkheid te kunnen weigeren.
Gelet op het voorgaande, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op artikel 36, vierde lid, aanhef en onder b., van de Penitentiaire beginselenwet, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 26 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter