Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6807/GB, 9 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6807/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 9 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 maart 2020 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 20 april 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft in het kader van zijn selectie voor een gevangenis een voorkeur voor plaatsing in de regio Groningen of de regio Friesland opgegeven. Hij heeft kenbaar gemaakt binnen deze twee regio’s geen specifieke voorkeur voor een bepaalde inrichting te hebben. Dit is door de directeur van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn ten onrechte opgevat als zijnde dat het klager om het ven is binnen welke inrichting in Nederland hij geplaatst wil worden.

Klager is nog nooit met politie en justitie in aanraking geweest en heeft nog nooit gedetineerd gezeten. Hij heeft zich op het hoofdbureau van de politie-eenheid Den Haag gemeld om de rest van zijn straf uit te zitten, zodat hij nog iets van zijn leven kan maken. Vervolgens is hij vanuit het hoofdbureau geplaatst op de arrestantenafdeling van het huis van bewaring (HVB) van de PI Alphen.

Klager is – als gevolg van een justitiële dwaling – alles kwijtgeraakt waar hij zijn hele leven hard voor heeft gewerkt. Klager is nu druk doende met het treffen van voorbereidingen, zodat hij na zijn detentie weer een eigen bedrijf kan opstarten. Klager wil voorkomen dat hij na zijn detentie in een uitkering vervalt.

Klager heeft begrip voor het feit dat – als gevolg van de getroffen maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen – een overplaatsing momenteel (d.d. 21 mei 2020) niet tot de mogelijkheden behoort. Klager vindt het prima als hij in de maand augustus 2020 of in de maand september 2020 wordt overgeplaatst. In augustus 2020 heeft klager tweederde deel van zijn straf uitgezeten en zou het voor hem gunstig zijn als hij in het noorden van Nederland geplaatst kan worden en zo mogelijk in een open inrichting (bijvoorbeeld in de PI Veenhuizen) het laatste deel van zijn straf – eventueel met elektronisch toezicht – kan uitzitten. Klager hoopt met hulp van de reclassering plannen voor zijn toekomst te kunnen maken.

Nu klager niet overeenkomstig zijn voorkeur is geplaatst, vraagt hij zich af of het nog zin heeft om het hele traject met betrekking tot zijn toekomst nog verder te doorlopen. De inhoud van de bestreden beslissing valt klager zwaar, omdat hij sinds 25 januari 2020 niet naar buiten is geweest om te luchten en hij binnen de inrichting zo min mogelijk zijn cel verlaat uit angst voor besmetting met het coronavirus. Bovendien heeft klager – nu hij tot een risicogroep behoort en angst heeft voor besmetting met het coronavirus – in de PI Alphen geprotesteerd tegen het op zijn cel plaatsen van een nieuw ingekomen medegedetineerde. Er was binnen deze inrichting – in tegenstelling tot wat klager was verteld – geen afdeling vrijgemaakt voor nieuwe inkomende medegedetineerden. Klagers gezondheid gaat in detentie achteruit.

Klager doet een verzoek om te worden overgeplaatst naar de PI Veenhuizen, zodat hij aldaar met de casemanager en de reclassering zijn detentiefasering en huisvesting kan gaan regelen met het oog op het, na zijn detentie, goed terugkeren in de maatschappij.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de inhoud van de beslissing van 20 april 2020 en heeft hierop het volgende aangevuld.

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) treft extra maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. De maatregelen hebben als doel het aantal contacten met de buitenwereld te beperken. Zo wordt het risico op besmetting met het coronavirus kleiner. Een besmetting binnen een inrichting van DJI zou grote gevolgen hebben voor het personeel en de justitiabelen. Het beschermen en gezond houden van personeel en justitiabelen is belangrijk.

Verweerder is op de hoogte van de inhoud van het beroepschrift, maar de opgelegde coronamaatregelen bieden in dit kader – behoudens bijzondere omstandigheden – geen ruimte om af te wijken.

Verweerder adviseert klager om – na de opheffing van de coronamaatregelen – bij de directeur van de PI Nieuwegein een verzoek tot overplaatsing naar een inrichting in de regio Friesland, de regio Groningen dan wel de PI Veenhuizen in te dienen.

Verweerder adviseert klager verder om – voor wat betreft zijn gezondheidsproblemen – contact op te nemen met de medische dienst van de inrichting en een afspraak te maken met de inrichtingspsycholoog.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in het HVB van de PI Alphen. Op 24 maart 2020 heeft verweerder klager geselecteerd voor de gevangenis van de PI Nieuwegein, omdat zijn verblijf in het arrestantenregime de wettelijk maximaal toegestane duur zou overschrijden en in de PI Nieuwegein direct plaats beschikbaar was. Op 25 maart 2020 is klager in de PI Nieuwegein geplaatst. Klager wil worden geplaatst in een gevangenis in de regio Friesland of in de regio Groningen, omdat hij in deze regio’s na zijn detentie meer kans heeft op het vinden van een passende woning en een nieuwe werkplek voor zijn bedrijf, nu in deze regio’s in het algemeen de huurprijzen lager liggen.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Klager was gevestigd in Den Haag, in het gelijknamige arrondissement. De PI Nieuwegein ligt in een aanpalend arrondissement. De inrichtingen waar klager zou willen verblijven liggen echter niet in het arrondissement van vestiging of aanpalend, maar in het arrondissement Noord-Nederland.

Klager kan – in het kader van een selectie en (over)plaatsing – zijn voorkeur voor een inrichting kenbaar maken. De beroepscommissie constateert dat klagers voorkeur voor een bepaalde inrichting ten tijde van het tot stand komen van de initiële beslissing voor verweerder niet duidelijk was. In de bezwaarfase is pas naar voren gekomen dat klager – in verband met zijn resocialisatie – in een gevangenis in het noorden van Nederland (bijvoorbeeld in de regio Friesland of in de regio Groningen) geplaatst wilde worden. Tijdens de bezwaarfase werd Nederland in de greep gehouden door het coronavirus en had verweerder als gevolg daarvan te maken met diverse door de DJI getroffen coronamaatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Horizontale overplaatsingen werden toen beperkt tot situaties waarin dat noodzakelijk was, bijvoorbeeld in verband met de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Daarvan was in klagers geval geen sprake.

Op dit moment staan de coronamaatregelen (volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie) niet meer zonder meer in de weg aan een horizontale overplaatsing. Het dossier biedt als geheel evenwel onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat klager op dit moment moet worden overgeplaatst. Voor zover klager alsnog naar de gevangenis in de regio Friesland of Groningen wenst te worden overgeplaatst, kan hij daartoe op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet een met redenen omkleed verzoekschrift bij verweerder indienen, zoals door verweerder eveneens is vermeld in de beslissing op het bezwaar. Uit de stukken blijkt dat klager inmiddels – op 15 juli 2020 – een overplaatsingsverzoek heeft ingediend.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 9 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven