Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5991/GA, 5 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/5991/GA             

           

Betreft [klager]            Datum 5 januari 2021

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege de vondst van contrabande op cel, ingaande op 23 december 2019.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Almelo heeft op 6 februari 2020 het beklag ongegrond verklaard (KA-2020-2). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. L.C. de Lange, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leidden ertoe dat het onduidelijk was wanneer behandeling op een zitting weer kon plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat de gevonden mobiele telefoon, twee simkaarten en twee schroefbitjes hem in eigendom toebehoren. Hij had geen wetenschap van de aanwezigheid van deze voorwerpen op zijn cel. Mogelijk zijn deze achtergelaten door de vorige bewoner van klagers cel. Klager heeft geen belang bij de aanwezigheid en het gebruik van deze voorwerpen. Hij stond op het punt te worden overgeplaatst naar een ZBBI. Klager maakt gebruik van de Telio-diensten om te bellen. Uit de saldolijsten blijkt dat er geen bijschrijvingen zijn die de stelling van de directeur dat klager de voorwerpen voor de handel in zijn bezit had, aannemelijk maken.

Weliswaar is het vaste jurisprudentie dat de gedetineerde in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor hetgeen op zijn cel wordt aangetroffen, maar dit is anders als klager geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van de voorwerpen en hem verder geen verwijt treft. Klager meent dat die situatie zich hier voordoet. De contrabande is  immers aangetroffen in een heimelijke verstopplek, namelijk de omhuizing van een lamp bij het toilet, die slechts geopend kon worden door het losschroeven van twee speciale schroeven. In de cel van klager is niets aangetroffen wat geschikt is om de schroeven te verwijderen. Dit is een contra-indicatie dat de voorwerpen klager hebben toebehoord.

De stelling van de directeur dat de hele cel gestript zou zijn, voordat klager zijn intrek hierin had genomen, wordt door klager uitdrukkelijk betwist. Pas later komt de directeur met deze stelling die verder niet schriftelijk wordt onderbouwd, maar uit navraag zou zijn gebleken. In het rapport wordt vermeld dat de cel is gecontroleerd en dat alles wat maar losgeschroefd kan worden is losgeschroefd. De betreffende heimelijke plek wordt niet expliciet benoemd. Bovendien zijn er geen omstandigheden waaruit een vermoeden kan worden afgeleid dat de contrabande van klager is en hij hier vanaf geweten moet hebben. Uit de stukken blijkt namelijk niet dat de telefoon is onderzocht, zodat onduidelijk is of deze recent nog is gebruikt en of hier foto’s, berichten of contacten op stonden die naar klager zijn te herleiden. De reactie van de directeur is gebaseerd op speculaties en aannames.

 

Standpunt van de directeur

In het beroepschrift zijn door klager geen andere standpunten naar voren gebracht dan voor de beklagcommissie. De directeur verwijst naar zijn verweerschrift voor de beklagcommissie. Daarnaast benadrukt de directeur dat de cel van klager volledig is gecontroleerd, voordat klager op deze cel werd geplaatst. Dit omdat bij de vorige bewoner ook een telefoon op cel werd aangetroffen. Vandaar dat is aangegeven dat alles is losgeschroefd wat maar losgeschroefd kon worden. Bij de oplegging van de disciplinaire straf aan klager was dus al duidelijk dat de ‘verstopplek’ waar de contrabande werd aangetroffen, gecontroleerd was. Dit is enkel in het verweerschrift benadrukt. De stelling van klager dat de directeur pas later hiermee is gekomen, is dus onjuist. Dat de directeur mondeling is medegedeeld dat de cel uitvoerig is gecontroleerd doet hier niet aan af.

Handel in de inrichting gebeurt vaker uit het zicht en dient niet per se te worden afgeleid uit het rekening-courantoverzicht van de gedetineerde. Klagers eigen verklaring dat hij de telefoon niet nodig heeft en veel via Telio belt, gaf aanleiding voor de stelling dat klager de telefoon niet nodig heeft voor eigen gebruik, maar zou kunnen gebruiken voor de handel. Dat bij klager geen schroevendraaier is aangetroffen om de omhuizing los te kunnen schroeven, betekent niet dat hij geen mogelijkheden had de omhuizing los te schroeven. Uit ervaring blijkt dat men zeer inventief is in het verstoppen van contrabande, waarbij in eerste instantie het losmaken van zaken onmogelijk lijkt, maar de praktijk anders uitwijst. Voor de plaatsing in een ZBBI geldt een andere procedure, bij de selectiefunctionaris.

 

3. De beoordeling

Uit het schriftelijk verslag van 22 december 2019 blijkt dat na een celinspectie in de omhuizing van een lamp boven het toilet in klagers cel een mobiele telefoon is aangetroffen. In de mobiele telefoon bevonden zich twee nano-simkaartjes. Verder werd in het plastic zakje waarin de mobiele telefoon zich bevond een laadsnoer en twee bitjes aangetroffen. Verder volgt uit de stukken dat klager ruim twee maanden verbleef op de cel, voordat de celinspectie plaatsvond en dat het een eenpersoonscel betrof.

De vondst van de contrabande is naar het oordeel van de beroepscommissie onverenigbaar met de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur voor dit feit aan klager een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel opleggen.

De beroepscommissie is ook van oordeel dat klager voor de vondst van de contrabande verantwoordelijk kan worden gehouden, in de zin van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw. De beroepscommissie heeft namelijk geen reden te twijfelen aan het verweer van de directeur dat de cel van klager is gecontroleerd voordat klager op de cel werd geplaatst, temeer nu bij de vorige bewoner van de cel ook een telefoon is aangetroffen. De directeur stelt dat (mede) daarom ‘alles is losgeschroefd wat maar losgeschroefd kon worden’. Dat geldt logischerwijs dus ook voor de lamp. Hetgeen klager heeft aangevoerd kan daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 5 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door

mr. R. Kokee, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven