Nummer R-20/7227/GB
Betreft klager Datum 13 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 8 juni 2020 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. L. Klewer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager stelt voorop dat hij bereid is om zich aan alle voorwaarden te houden. Het hof heeft in het arrest aan klager eveneens bijzondere voorwaarden opgelegd. Klager is in cassatie gegaan tegen dit arrest. De procedure loopt nog, dus klager is nog steeds verdachte. Klager is nog niet in de gelegenheid geweest aan de opgelegde voorwaarden te voldoen, daar hij nog steeds gedetineerd is. Hij houdt zich wel aan de door het hof opgelegde voorwaarden.
Klager heeft recht op deelname aan een PP en recht op resocialisatie. Omdat hij de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld ontkent, zou er geen behandeling mogelijk zijn. Klagers raadsman verwijst naar RSJ 30 augustus 2010, 10/2146/GV. Klager wil zich inzetten voor zijn resocialisatie; hij wil zijn leven graag weer oppakken. Een behandeling bij Exodus zou daarbij van meerwaarde zijn. De omstandigheid dat klagers recidivegevaar niet ingeschat kan worden, betekent niet zonder meer dat sprake is van recidivegevaar. Dat klager op dit moment geen relatie of een sociaal netwerk heeft in verband met zijn detentie dan wel dat er aanwijzingen zijn tot sociale afwijzing, kan hem evenmin worden tegengeworpen.
In een nadere reactie is toegelicht dat klager in juni 2020 opnieuw is aangemeld voor een behandeling bij Fivoor, welke behandeling in september 2020 is gestart. Klager volgt hiervoor gesprekken en stelt zich actief op. De stelling van verweerder is dus onjuist. Klager wenst op het beroepschrift te worden gehoord.
Standpunt van verweerder
Verweerder verwijst integraal naar afwijzende beslissing van – naar de beroepscommissie begrijpt – 8 juni 2020.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Klager is sinds 27 september 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek, wegens een zedendelict binnen zijn gezin. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 6 januari 2021.
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:
- aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
- die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
- die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
- die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en
- die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.
Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
- de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
- het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
- het gevaar voor recidive;
- de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
- de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
- de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en
- eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.
Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd over klagers deelname aan een PP. Daarnaast wordt, gelet op klagers problematiek, geen meerwaarde gezien van een plaatsing van klager bij Exodus.
Uit de stukken blijkt het volgende. Het selectieadvies van de Penitentiaire Inrichting Vught van 2 juni 2020 is negatief, evenals het advies van het OM. Voorts wordt in het reclasseringsadvies het recidiverisico ingeschat als ‘gemiddeld’. Bij klager is sprake van psychische problematiek, waarvan het hof heeft geoordeeld dat klager hiervoor behandeling moet ondergaan. Deze behandeling kon na aanmelding in december 2019 bij Fivoor niet plaatsvinden, gelet op de ontkennende houding van klager. Verder volgt uit de stukken dat klager niet beschikt over een aanvaardbaar verlofadres en dat de einddatum van zijn detentie nog onzeker is.
Gelet op al het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager niet voldoet aan de gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm en dat een deelname aan een PP door klager op dit moment niet is aangewezen. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.
secretaris voorzitter