Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/4683/SGA, 12 november 2020, schorsing
Uitspraakdatum:12-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          S-20/4683/SGA                      

Betreft [verzoeker]      Datum 12 november 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 29 oktober 2020 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoekers raadsman, mr. M. Broere, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (ZZ-2020-604).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt betwist dat hij poserend op een foto te zien zou zijn. De degradatiebeslissing is onvoldoende gemotiveerd, omdat op geen enkele manier blijkt dat verzoeker verboden goederen de inrichting heeft binnengebracht, heeft verhandeld of in het bezit heeft gehad. Als al bewezen zou kunnen worden dat hij heeft geposeerd, wat niet zo is, dan betekent dit nog niet dat verzoeker enig verboden goed in bezit heeft gehad. Daarnaast is de bestreden beslissing onjuist genomen nu de vermeende gedraging niet valt onder ‘ontoelaatbaar’ gedrag conform bijlage 1 bij de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Ook stelt verzoeker dat de beslissing hem disproportioneel hard raakt.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ’ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker op 26 oktober 2020 disciplinair is gestraft wegens een foto die op de social media is verschenen. De directeur geeft aan dat verzoeker hierop poserend in een cel van het JC Zaanstad is te zien. In de schriftelijke reactie van de directeur op het verzoekschrift geeft de directeur aan dat verzoeker, tijdens het hoorgesprek in het kader van de afhandeling van de disciplinaire straf, heeft erkend dat hij op de foto staat. Hij heeft deze foto ook gezien. De directeur acht het onjuist en ongeloofwaardig dat verzoeker nu stelt geen weet te hebben van de foto en betwist te zien te zijn op deze foto. Voorts geeft de directeur aan dat de degradatie is gebaseerd op de disciplinaire straf die wegens voornoemd gedrag aan verzoeker is opgelegd. Er wordt volgens de directeur niet gesproken over het binnenbrengen of al dan niet onder zich hebben van contrabande; dat is niet aan de orde. Het betrokken zijn geweest bij het maken van een foto die later op de social media is verschenen, is volgens de directeur te kwalificeren als ‘ontoelaatbaar’ dan wel ‘ongewenst’ gedrag waarvoor verzoeker is gedegradeerd.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Artikel 1d, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat er altijd een besluit tot degradatie volgt indien een gedetineerde ‘ontoelaatbaar’ gedrag zoals beschreven in bijlage 1 en bijlage 2, laat zien. De voorzitter overweegt dat het poseren voor een foto die op social media is gesignaleerd, niet valt onder de gedragingen die in de regeling als ‘ontoelaatbaar’ gedrag zijn bestempeld. Bovendien is uit de reactie op het verzoekschrift gebleken dat de directeur verzoekers gedrag als ‘ontoelaatbaar’ dan wel als ‘ongewenst’ heeft gekwalificeerd. De voorzitter overweegt dat indien verzoekers gedrag als ‘ongewenst’ diende te worden aangemerkt, de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag dient te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging dient te maken. Ook dit is niet gebeurd.

Gelet op al het voorgaande is de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. De bestreden beslissing is daarmee zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek moet worden toegewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 12 november 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven