Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6628/GB, 16 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6628/GB                   

Betreft [klaagster]       Datum 16 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure

Klaagster heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 2 april 2020 afgewezen.

Klaagsters raadsvrouw, mr. M.F.M. Ortner, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Het verzoek van klaagster is afgewezen vanwege de genomen coronamaatregelen. Als gevolg van het coronavirus vinden er alleen nog overplaatsingen plaats als het om de veiligheid van de inrichting of de veiligheid van een gedetineerde gaat. Klaagster heeft al in januari 2020 – ruim voor de uitbraak van het coronavirus – in verband met veiligheidsredenen een verzoek tot overplaatsing ingediend. Het selectieadvies van de locatie Ter Peel te Sevenum is – door het niet voortvarend handelen van de inrichting – pas op 2 april 2020 naar verweerder gestuurd. Het niet voortvarend handelen van de inrichting is begonnen vanaf het moment dat klaagsters verzoek is ingediend en hierover is regelmatig gecorrespondeerd. Klaagster heeft in haar beroepschrift de procedurele gang van zaken rondom haar verzoek beschreven.

Klaagster volgt EMDR-therapie voor trauma’s uit het verleden. EMDR-therapie is een ingrijpende therapie die in alle rust dient te worden gevolgd. Klaagster voelt zich binnen de huidige setting niet veilig, omdat zij binnen de inrichting meerdere personen uit haar verleden tegenkomt. De stelling van de inrichting dat het bij de EMDR-therapie hoort om personen uit het verleden onder ogen te komen is onjuist, omdat EMDR-therapie een traumabehandeling is en per situatie bekeken moet worden hoe het trauma het beste kan worden verwerkt. Hoewel klaagster in haar verzoek in eerste instantie niet had vermeld welke personen bij haar angst oproepen, heeft zij – nu tijdens het multidisciplinair overleg (MDO) meermalen om nadere informatie werd verzocht – in haar motivatiebrief toch haar trauma aan het papier toevertrouwd.

Klaagster heeft binnen de inrichting met twee onveilige situaties te maken. Zij wordt enerzijds bedreigd door een medegedetineerde, omdat zij eerder dit jaar tegen deze medegedetineerde aangifte heeft gedaan wegens smaad/laster. De inrichting heeft deze situatie aanvankelijk niet deugdelijk onderzocht en het gevaar voor en de angst van klaagster onderschat. Klaagster heeft uiteindelijk op 22 mei 2020 telefonisch aangifte gedaan wegens bedreiging. De inrichting heeft naar aanleiding van klaagsters meldingen over bedreiging door een medegedetineerde besloten dat er vanaf 23 april 2020 iedere keer een beveiliger met haar meeloopt om te voorkomen dat de medegedetineerde haar alleen kan aanspreken. Voor klaagster is dit de bevestiging dat er wel degelijk sprake is van een onveilige situatie, anders zou begeleiding door een beveiliger niet noodzakelijk zijn. De inrichting meent ten onrechte dat klaagsters veiligheid door de begeleiding van de beveiliger gewaarborgd is.

Klaagster heeft anderzijds in het jaar 2016 een zedenincident meegemaakt met een personeelslid werkzaam in de locatie Ter Peel. Na het opstellen van het selectieadvies is besloten klaagster terug te plaatsen naar de arbeidszaal, omdat zij het personeelslid tegen zou komen bij de wasserij. Sinds zij op de werkzaal werkt, wordt zij wekelijks met dit personeelslid geconfronteerd. Als klaagster zich bij het zien van het personeelslid aan de situatie zou willen onttrekken, dan zou zij zich schuldig maken aan arbeidsweigering. Zij zou dan een degradatie naar het basisprogramma riskeren met als gevolg dat zij geen aanspraak meer zou kunnen maken op de belregeling, het bezoek zonder toezicht/skypen met haar vrouw en op de ouder-kind-regeling. Klaagster lijkt tussen twee kwaden te moeten kiezen en staat daarmee voor een gruwelijk dilemma. Klaagster geeft meerdere keren per week binnen de inrichting aan dat de situatie onhoudbaar is. De beveiliging van klaagster binnen de inrichting is niet adequaat, omdat de inrichting niet weet tegen wie ze klaagster moeten beschermen. Bovendien heeft het personeelslid vrij toegang tot alle ruimten binnen de inrichting. Tijdens arbeidsuren heeft klaagster geen beveiliging, terwijl dat juist de momenten zijn waarop zij met grote regelmaat wordt geconfronteerd met het desbetreffende personeelslid.

In het MDO is enkel de kwestie van de medegedetineerde van klaagster besproken. Nu in het MDO het incident met het personeelslid onbesproken is gebleven en er in het selectieadvies met geen woord over wordt gerept, heeft klaagster haar motivatiebrief ook aan verweerder doen toekomen.

Nu klaagster niet met haar verhaal bij de inrichting terecht kan, heeft zij hierover inmiddels contact opgenomen met het Bureau Veiligheid & Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ondanks dat de directeur van de inrichting aan Bureau Veiligheid & Integriteit van de DJI heeft toegezegd het gesprek met klaagster te willen aangaan, zodat zij de naam van het personeelslid kan noemen en er zo nodig opdracht kan worden gegeven tot het opstarten van een onderzoek, heeft er tot op heden nog geen gesprek tussen de directeur van de inrichting en klaagster plaatsgevonden.

Klaagster begrijpt niet waarom verweerder haar situatie – bedreigingen door een medegedetineerde en onveiligheid wegens de aanwezigheid van een personeelslid die ten opzichte van klaagster al eerder over de schreef is gegaan – niet als een dringende noodzaak of een bijzondere omstandigheid aanmerkt om haar over te plaatsen. Helemaal nu er onlangs binnen enkele dagen een medegedetineerde is overgeplaatst, omdat zij een personeelslid in diskrediet zou hebben gebracht.

Het selectieadvies bevat een aantal onjuistheden. In het selectieadvies staat ten onrechte opgenomen dat klaagster heeft aangegeven zich prettig te voelen bij de maatregelen die zouden worden getroffen in verband met de bescherming van haar veiligheid met betrekking tot de medegedetineerde. Het feit dat de medegedetineerde met een beveiliger moest lopen, zodat zij niet in de buurt van klaagster kon komen, is geen oplossing en klaagster had bovendien nog met een andere onveilige situatie te maken. In het selectieadvies wordt voorts vermeld dat klaagster in 2016 vanuit de locatie Ter Peel werd overgeplaatst zonder daarbij te vermelden dat dit het gevolg was van een zedenincident met een personeelslid. Klaagster was het destijds niet eens met haar overplaatsing en heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij niet terug wilde gaan naar de locatie Ter Peel. Klaagster heeft in 2018 zelf verzocht om overplaatsing naar de locatie Ter Peel, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat het personeelslid niet meer in de locatie Ter Peel werkzaam zou zijn. Als reinigster zou zij dit personeelslid bijna niet zien, maar pas op het moment dat zij in de wasserij moest gaan werken – en vervolgens in de werkzaal – is zij het personeelslid met grote regelmaat tegengekomen.

Klaagster voelt zich niet serieus genomen in deze zeer benauwde en gevoelige situatie en zij verkeert in een onhoudbare situatie, waar geen einde aan lijkt te komen. Het wordt voor klaagster steeds moeilijker deze situatie vol te houden en daarom verzoekt zij al wekenlang door de inrichtingspsycholoog te worden bezocht. Ook hier wordt vanuit de inrichting geen gehoor aan gegeven.

Klaagster wenst te worden gehoord.

Standpunt van verweerder

De DJI treft extra maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. De maatregelen hebben als doel het aantal contacten met de buitenwereld te beperken. Zo wordt het risico op besmetting met het coronavirus kleiner.

Horizontale overplaatsingen worden, zolang de getroffen coronamaatregelen voor het gevangeniswezen gelden, beperkt tot uitzonderlijke en spoedeisende situaties, waarbij bijvoorbeeld de veiligheid van de inrichting of van een gedetineerde in gevaar is.

Verweerder is op de hoogte van de inhoud van het beroepschrift, maar de opgelegde coronamaatregelen bieden in dit kader – behoudens bijzondere omstandigheden – geen ruimte om af te wijken. In klaagsters situatie is er geen sprake van bijzondere omstandigheden.

Uit navraag bij de directeur van de locatie Ter Peel is gebleken dat klaagster – overeenkomstig hetgeen in het selectieadvies van 2 april 2020 is opgenomen – van werkplek is gewisseld en dat er daaromtrent geen nadere bijzonderheden vernomen zijn. De directeur heeft negatief geadviseerd ten aanzien van een overplaatsing naar de PI Zwolle, omdat er geen dringend belang is aangetoond op basis waarvan een overplaatsing naar een andere PI met spoed aan de orde zou zijn.

Verweerder heeft de inhoud van de e-mail van klaagster van 3 april 2020 niet meegewogen in de besluitvorming, omdat er op 2 april 2020 al een beslissing op haar verzoek was genomen.

Op 7 april 2020 heeft klaagster een gesprek gehad met haar afdelingshoofd. In dit gesprek heeft klaagster gezegd nog niet te weten of zij de naam van het personeelslid kenbaar wil maken, omdat zij niet weet welke consequenties dit voor haar heeft. Het afdelingshoofd heeft met klaagster de afspraak gemaakt dat zij, wanneer zij de naam van het personeelslid wil noemen, dit kenbaar zal maken. Klaagster heeft over het voorval met het personeelslid inmiddels zelf rechtstreeks contact opgenomen met Bureau Integriteit en Veiligheid van de DJI.

Verweerder heeft naar aanleiding van de nagekomen stukken van klaagster wederom contact opgenomen met de directeur van de locatie Ter Peel en uit dit contact is naar voren gekomen dat de directeur van de locatie Ter Peel een onderzoeker van Bureau Integriteit en Veiligheid van de DJI heeft gesproken en klaagster vervolgens is aangeboden om met de directeur van de inrichting in gesprek te gaan. De directeur van de inrichting neemt de klacht van klaagster zeer serieus en staat nog steeds open voor een gesprek met klaagster. Als klaagster de naam noemt van het personeelslid en indien het gesprek daartoe aanleiding geeft, kan de directeur van de inrichting aan Bureau Integriteit en Veiligheid van de DJI opdracht geven tot het opstarten van een onderzoek. De directeur van de locatie Ter Peel heeft voorts kenbaar gemaakt dat niet is gebleken dat de veiligheid van klaagster binnen de inrichting in het geding zou zijn. Het is binnen de inrichting bekend dat klaagster graag naar een andere inrichting wil worden overgeplaatst. Dit blijkt uit eerdere klachten, aanhoudende verzoeken van klaagster en beroepszaken. Verweerder verwijst hiervoor naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie in een beroepszaak van klaagster van 17 april 2020 (RSJ R-19/5402/GB).

Op 22 april 2020 heeft klaagster een gesprek gehad met haar mentor en afdelingshoofd. Na verificatie van de inhoud van dit gesprek is op 23 april 2020 besloten dat klaagster vanaf dat moment – in verband met het bewaren van de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting – door een beveiliger zal worden begeleid bij een verplaatsing binnen de inrichting.

Klaagster dient zich bij klachten over de gang van zaken binnen de inrichting te richten tot de beklagcommissie van de locatie Ter Peel. Verweerder heeft geen bevoegdheid hier een oordeel over te hebben.

3. De beoordeling

Klaagster heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klaagster verbleef in de gevangenis van de locatie Ter Peel te Sevenum. Zij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Zwolle, ter bescherming van haar eigen veiligheid en omdat haar partner daar verblijft. Op 25 juni 2020 is klaagster overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Nieuwersluis.

Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft een gedetineerde het recht bij verweerder een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling.

Artikel 18, vierde lid, van de Pbw houdt in dat indien het verzoekschrift is afgewezen, de gedetineerde zes maanden na die afwijzing opnieuw een dergelijk verzoekschrift kan indienen.

Uit de stukken blijkt dat klaagster al eerder een soortgelijk verzoek heeft ingediend en dat verweerder dat verzoek op 27 november 2019 heeft afgewezen. Op grond van artikel 18 van de Pbw kon klaagster eerst op 27 mei 2020 opnieuw een verzoek tot overplaatsing indienen.

Uit het dossier blijkt dat klaagster haar (spoed)verzoek reeds op 10 februari 2020 heeft ingediend. Hoewel klaagster aan haar verzoek bijzondere omstandigheden ten grondslag legt, is de beroepscommissie van oordeel dat deze omstandigheden geen uitzondering op de wettelijke bepaling en daarmee een overplaatsing kunnen rechtvaardigen.

De beroepscommissie overweegt daartoe dat uit het selectieadvies van 2 april 2020 niet blijkt dat klaagsters veiligheid in gevaar is of dat er sprake is van een ander dringend belang, dat noodzaakt tot overplaatsing. De inrichting heeft maatregelen (een nieuwe werkplek en begeleiding door een beveiliger) getroffen om klaagsters veiligheid binnen de inrichting te waarborgen, voor zover haar veiligheid in het geding zou zijn door toedoen van een medegedetineerde. Klaagster weet dat er door de inrichting maatregelen zijn getroffen, zij heeft dit gemerkt en heeft kenbaar gemaakt zich daar prettig bij te voelen. Uit navraag door verweerder bij de directeur van de locatie Ter Peel is ook niet gebleken dat klaagsters veiligheid binnen de inrichting in het geding zou zijn. Verweerder kan en mag ervan uitgaan dat deze informatie klopt.

In het selectieadvies is geen melding gemaakt van de onveiligheid die klaagster – in beroep – zegt te ervaren in verband met het zedenincident dat zij in 2016 gesteld te hebben meegemaakt met een personeelslid, met wie zij nu weer op de arbeid wordt geconfronteerd. Verweerder kon hiermee dan ook bij het nemen van een beslissing op het overplaatsingsverzoek geen rekening houden. Naar aanleiding van door klaagster verstrekte informatie in deze beroepsprocedure heeft verweerder op meerdere momenten navraag gedaan bij de PI. Dat leidde niet tot de conclusie dat klaagster om deze reden zou moeten worden overgeplaatst. Het is aan klaagster om de identiteit van het personeelslid kenbaar te maken.

Over de verzochte samenplaatsing van klaagster en haar partner heeft de beroepscommissie zich al uitgelaten in RSJ 17 april 2020, R-19/5402/GB. Voor zover klaagster op die grond nog steeds naar de PI Zwolle wil worden overgeplaatst, is de beroepscommissie, onder verwijzing naar die uitspraak, van oordeel dat overplaatsing op die grond niet is aangewezen.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat voor zover klaagster het niet eens is met haar betreffende beslissingen van de directeur van de inrichting, zij zich – op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw – bij de beklagcommissie van de locatie Ter Peel kon beklagen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris. 

secretaris        voorzitter

Naar boven