Nummer R-20/6809/GB
Betreft [klager]
Datum 9 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 januari 2020 beslist klager te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 29 april 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen gedetineerden in het PPC worden geplaatst. Om te bepalen of forensische zorg geïndiceerd is, is een indicatiestelling vereist. In RSJ 20 januari 2014, 13/3458/GB heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de inhoud en motivering van de afgegeven indicatiestelling moet worden betrokken bij het oordeel in bezwaar en beroep. In het selectieadvies wordt genoemd dat er sprake is van een indicatiestelling, maar klager heeft deze tot op heden (13 mei 2020) niet ontvangen, zodat de inhoud en motivering van de indicatiestelling bij klager niet bekend is. Klager heeft in de bezwaarfase geen kennis kunnen nemen van de indicatiestelling.
Klager betwist het – in het selectieadvies – aan hem toegeschreven gedrag. Daarnaast valt niet in te zien – voor zover zou worden aangenomen dat klager dit gedrag heeft vertoond – waarom dit gedrag een forensische behandeling vereist.
Klager heeft van 27 januari 2020 tot en met 25 maart 2020 ten onrechte in het PPC verbleven. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de beslissing van 29 april 2020 te vernietigen. Voor de periode dat klager ten onrechte in het PPC heeft verbleven, wil hij een financiële tegemoetkoming ontvangen. Klager heeft geen belang bij een nieuwe beslissing op bezwaar, omdat hij inmiddels is overgeplaatst naar de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) De Woenselse Poort te Eindhoven.
Standpunt van verweerder
Op 27 januari 2020 heeft het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) een indicatiestelling voor klager afgegeven. Hierin staat een zorgindicatie vermeld die wijst op een plaatsing in een PPC. Klager is derhalve terecht in een PPC geplaatst.
Klager had – zoals gebruikelijk met PPC-indicatiestellingen – de indicatiestelling bij de directeur van de PI Vught kunnen opvragen. Voor eventuele klachten betreffende de ontvangst van de indicatiestelling kan klager zich tot zijn casemanager wenden.
De plaatsing in het PPC kan niet als onredelijk worden aangemerkt.
3. De beoordeling
Hoewel klager op dit moment verblijft in de FPK De Woenselse Poort en niet langer in het PPC van de PI Vught, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen, nu klager om een financiële tegemoetkoming heeft verzocht.
Voor zover klager erover klaagt dat verweerder in de bezwaarprocedure de indicatiestelling niet heeft overgelegd, merkt de beroepscommissie op dat klager de indicatiestelling bij de directeur van de inrichting kon opvragen. In beroep zijn alle onderliggende stukken aan partijen toegestuurd, waaronder de indicatiestelling.
Op grond van artikel 20c van de Regeling kunnen in een PPC gedetineerden worden geplaatst, ten aanzien van wie:
- in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; of
- in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.
Uit de indicatiestelling van het NIFP van 27 januari 2020 blijkt dat bij klager sprake is van een aan middelen gebonden stoornis, waarvoor een klinische behandeling is geïndiceerd. Voorts blijkt uit de indicatiestelling en het selectieadvies dat klager in het PPC is geplaatst, omdat hij meer structuur, begrenzing en hand-in-hand-begeleiding behoeft, die op de reguliere afdeling (van de Inrichting voor Stelselmatige Daders) niet/onvoldoende geboden kan worden. De plaatsing van klager in het PPC voldoet daarmee aan de eisen van artikel 20c van de Regeling.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.
secretaris voorzitter