Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/1021/GV, 7 mei 2007, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/1021/GV

betreft: [klager] datum: 7 mei 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W.J. Faber, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 april 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager is op 2 april 2007 geopereerd aan zijn schouder als gevolg van een ongeval. Klager heeft op 28
maart
2007 de inrichtingsarts verzocht aan te geven of hij thuis kan herstellen van de operatie. De inrichtingsarts adviseert dat een strafonderbreking voor de duur van drie weken tot de mogelijkheden behoort. De Minister verwijst naar het advies van de
Medisch Adviseur. Klager heeft nimmer contact gehad met de Medisch Adviseur noch heeft hij kunnen beschikken over het advies. De Minister heeft het verzoek om strafonderbreking op niet legitieme gronden afgewezen. Een advies van de Medisch Adviseur is
volgens artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet noodzakelijk. De visie van de inrichtingsarts is bepalend. De beslissing van de Minister is in strijd met de beginselen van behoorlijke bestuur. De beslissing maak niet
inzichtelijk of er enige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zo wordt in het geheel niet aangegeven of er een overleg heeft plaatsgevonden tussen de inrichtingsarts en de Medisch Adviseur. Verder is de beslissing gebrekkig gemotiveerd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Naar aanleiding van het advies van de inrichtingsarts en de Medisch Adviseur heeft de Minister geoordeeld dat er geen redenen zijn om aan het verzoek om strafonderbreking te voldoen.
In
het advies van de inrichtingsarts staat niet dat strafonderbreking noodzakelijk is. De inrichtingsarts merkt op: “Strikt genomen zijn er geen harde criteria om de detentie te onderbreken. In overleg met Den Haag en mogelijke coulance valt een
strafonderbreking te overwegen”. Het advies van de Medisch Adviseur geeft ook niet aan dat strafonderbreking noodzakelijk is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de beperkt beveiligde inrichting Maashegge heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 januari 2008.

Op grond van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de
inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.
Uit de stukken komt naar voren dat klager in verband met een ongeval hinder ondervindt aan zijn schouder. Hieraan is hij op 2 april 2007 geopereerd. Op het verzoek om strafonderbreking geeft de inrichtingsarts op 29 maart 2007 aan dat er strikt genomen
geen harde criteria zijn om de detentie te onderbreken. In overleg met Den Haag en mogelijke coulance valt een strafonderbreking van 3 weken volgens de inrichtingsarts te overwegen. De Medisch Adviseur adviseert op 12 april 2007 dat een
schouderoperatie
geen reden is voor detentieongeschiktheid. De pijnklachten zijn binnen en buiten detentie dezelfde. Indien nodig kan revalidatie volgens de Medisch Adviseur plaatsvinden door middel van een fysiotherapeut.

Gegeven het standpunt van de inrichtingsarts, acht de beroepscommissie het niet onredelijk dat de Minister zich wendt tot de Medisch Adviseur voor een advies. Voornoemde Regeling sluit dat niet uit. Uit beide adviezen komt niet naar voren dat er sprake
is van dringende redenen die de voortzetting van detentie in de weg staan, zoals bedoeld in voornoemd artikel 37. De beslissing van de Minister is derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep
dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 7 mei 2007

secretaris voorzitter

Naar boven