Nummer R-20/6860/JZ
Betreft [klager]
Datum 5 november 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op 14 januari 2004 (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een klacht ingediend tegen de intrekking van zijn verlofregeling en de inperking van zijn bezoek, vanwege de getroffen coronamaatregelen.
De klachtencommissie bij Via Almata te Ossendrecht heeft op 1 mei 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het bericht van de voorzitter van de klachtencommissie, waarin deze uitspraak aan klagers raadsvrouw, mr. S.L.N. Koelman-Duijf wordt medegedeeld, is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van Via Almata (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Na afloop van de reactietermijn, waarin de directeur niet had gereageerd, heeft de beroepscommissie de directeur expliciet gevraagd om alsnog te reageren, (mede) aan de hand van enkele vragen van de beroepscommissie. De directeur heeft daarop gereageerd. Deze reactie is aan klager en zijn raadsvrouw toegestuurd. Klagers raadsvrouw heeft daarop aanvullend gereageerd. Deze reactie is aan de directeur toegestuurd.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De intrekking van het verlof was weliswaar gebaseerd op de door de directie getroffen coronamaatregelen, maar dat wil niet zeggen dat er geen beklag mogelijk is. Er is namelijk sprake van strijd met een hogere regeling.
De getroffen regeling ten aanzien van de coronamaatregelen wijkt af van die van Via Icarus. Aan de noodzaak, proportionaliteit en juridische houdbaarheid van de inperkingen kan inmiddels sterk worden getwijfeld. De overheid heeft dan ook versoepelingen doorgevoerd. Intern wordt bovendien een heel ander beleid toegepast (slechts 24 uur in quarantaine plaatsen van weglopers, niet testen van personeel en niet thuiswerken waar mogelijk). De regeling gaat verder dan de door de overheid opgelegde maatregelen. De instelling geeft ook aan dat de regeling vergaand is en daarmee dus een vergaande inbreuk maakt op de belangen van de jongere(n).
De getroffen overheidsmaatregelen werken momenteel nog via noodverordeningen, die geen stevige basis hebben om in te kunnen gaan tegen de Grondwet. Dat is wat de maatregelen doen. De regeling van de instelling is in strijd met de (Grond)wet. De overheid kan slechts leunen op de medewerking van de burger. Er is sprake van strijd met het recht op bewegingsvrijheid (artikel 13 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)). Maatregelen moeten noodzakelijk en proportioneel zijn. Wetenschappelijke inzichten dienen aan de basis van beslissingen te staan. De overheid moet het evenwicht bewaren tussen burgerrechten en veiligheid. De veiligheid binnen de instelling kan ook op andere, minder stringente manieren worden gewaarborgd, zeker nu de interne maatregelen niet gelijklopen met de externe maatregelen.
De noodverordeningen in de eerste, acute fase van de crisis blijken niet meer te voldoen. Sociale afstand blijkt langer nodig. Noodverordeningen zijn bedoeld voor tijdelijke, lokale crises en niet om het ‘nieuwe normaal’ juridisch vast te leggen. Er moet een spoedwet worden aangenomen om de democratische legitimiteit van de maatregelen te versterken.
De getroffen regeling schendt in klagers geval onder meer het recht op gezinsleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) en is in strijd met de artikelen 3 en 9, derde lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Deze rechten kunnen opzijgezet worden in geval van een noodtoestand, maar Nederland heeft de noodtoestand niet uitgeroepen. In geval van schending van verdragsrechten, zoals in het onderhavige geval, dient er op grond van artikel 13 van het EVRM een effectief nationaal rechtsmiddel te bestaan.
Hoewel het bemiddelingsgesprek op 24 april 2020 niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, bleek er vanuit de directeur wel begrip en oog te zijn voor klagers belangen. Klagers bezoekregeling is daarom, in contradictie met de coronamaatregelen, uitgebreid en aangepast, voor zover klager en zijn ouders daarvan gebruik wilden maken. Op 27 april 2020 zou de directie opnieuw bespreken of en hoe de coronamaatregelen versoepeld zouden kunnen worden, met name ten aanzien van verlof voor bepaalde minderjarigen (maatwerk). Inmiddels mag klager weer uitvoering geven aan zijn ‘oude’ verlofregeling.
Tijdens het bemiddelingsgesprek is duidelijk naar voren gekomen dat sprake was van gewijzigde omstandigheden (de overheid had de maatregelen per 21 april 2020 versoepeld) en er was in de brief van 15 april 2020 duidelijk gemaakt dat de regeling voor klagers toekomstperspectief desastreuze gevolgen zou kunnen hebben. De overheidsmaatregelen waren beduidend minder stringent dan de maatregelen die de instelling had getroffen. Bovendien lag er een verzoek tot verlenging van de gesloten uithuisplaatsing tot 20 augustus 2020, waaruit bleek dat klager juist moest voldoen aan de vastgestelde verlofregeling om over te kunnen stappen naar een begeleid zelfstandigheidstraject. Het verzoek werd op 14 mei 2020 behandeld door de rechtbank Limburg. Daarom had de directie een uitzondering moeten maken op de algemene regels.
De aanvullende bezoekregeling is geen serieus alternatief, gelet op de reisafstand voor klagers ouders (twee uur enkele reis) en nu klagers broer niet mee mocht. De door het hoofd behandeling aan klager aangeboden optie om langer thuis te blijven, is irreëel. Het hoofd behandeling heeft immers kort daarvoor nog zijn handtekening gezet onder de verlenging van klagers gesloten uithuisplaatsing. Daarbij komt dat klager thans, nadat hij mocht uitstromen omdat hij het volgens de instelling zo goed deed, op de telex is geplaatst met een verzoek tot opsporing, aanhouding en terugbrenging (OAT). Gesloten plaatsing is gezien klagers houding (helaas) opnieuw een reële optie.
Standpunt van de directeur
Klager heeft de mogelijkheid gekregen om vier keer per week te (beeld)bellen met zijn ouders. Een van die momenten is erbij gekomen in verband met de coronacrisis. Voor het beeldbellen zijn iPads aangeschaft. Klager is ook een alternatief aangeboden in de vorm van een alternatief georganiseerd bezoek op een externe locatie. Klagers ouders hebben geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Op 1 april 2020 verbleven er 52 jongeren in Via Almata. De getroffen maatregelen golden voor alle jongeren die in normale omstandigheden op verlof hadden mogen gaan. Klager is de eerste jongere geweest die weer op verlof mocht, toen daarvoor toestemming werd gegeven door het crisisteam. Op 24 april 2020 is klager aangeboden dat hij langere tijd thuis zou mogen blijven. Zijn ouders hebben geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
3. De beoordeling
Op 17 maart 2020 heeft de instelling verlof- en bezoekbeperkingen ingesteld vanwege de getroffen coronamaatregelen. Klager heeft verzocht om hierop voor hem een uitzondering te maken. Dat verzoek is op of omstreeks 6 april 2020 afgewezen. Tegen deze beslissingen heeft klager een klacht ingediend.
De ontvankelijkheid van de klachten
De klachtencommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, maar de beroepscommissie is van oordeel dat dit onterecht is.
Op grond van artikel 6.5.1, eerste lid, van de Jeugdwet kan een klacht worden ingesteld tegen beslissingen over verlof (in verbinding met artikel 6.4.1. van de Jeugdwet) en bezoek (in verbinding met artikel 6.3.3 van de Jeugdwet). Er is geen sprake van een zogenaamd beperkt klachtrecht, zoals in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj).
Voor zover de directeur zich (in de beklagfase) op het standpunt stelt dat sprake is van algemene regels waartegen geen klacht kan worden ingesteld, overweegt de beroepscommissie dat de genomen beslissingen klager direct raken en van invloed zijn op eerdere individuele, jegens hem genomen beslissingen. Daarom is sprake van klachtwaardige beslissingen (vergelijk RSJ 31 augustus 2020, R-20/7213/GA en meer in algemene zin RSJ 24 augustus 2020, R 19/3447/GA).
De beroepscommissie zal de uitspraak van de klachtencommissie vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn klachten.
De inhoud van de klachten
De beroepscommissie begrijpt dat de getroffen coronamaatregelen voor klager vervelende gevolgen hadden. De coronacrisis maakt en maakte vergaande maatregelen helaas noodzakelijk. Dat gold zeker ook op 6 april 2020, toen klagers verzoek werd afgewezen. De maatregelen die toen waren getroffen, golden bovendien voor alle 52 jongeren in Via Almata. De beroepscommissie vindt de maatregelen (en de afwijzing van klagers verzoek om daarvan af te wijken) daarom op zichzelf niet onredelijk of onbillijk.
De beroepscommissie vindt het in deze zaak wel van belang of er is gekeken naar alternatieven. Daarom heeft de beroepscommissie de directeur gevraagd om toe te lichten welke alternatieven er zijn onderzocht en aangeboden. Uit de reactie van de directeur blijkt het volgende.
Klager heeft, meer dan normaal, mogen (beeld)bellen met zijn ouders. Er is ook gekeken naar een bezoek op een alternatieve locatie. Klagers ouders hebben daarvan uiteindelijk afgezien. Dat is, mede gelet op de reisafstand, misschien wel begrijpelijk, maar de directeur heeft zich dus wel ingespannen om voor klager toch bezoek mogelijk te maken.
De beroepscommissie is tot slot, gelet op de uitzonderlijke situatie, niet gebleken van strijd met enige verdragsrechtelijke bepaling. Het is daarbij niet van belang dat de coronamaatregelen (nog) niet in een spoedwet zijn vastgelegd of dat de noodtoestand niet is uitgeroepen. De directeur heeft een eigen verantwoordelijkheid om de kans op besmettingen met het coronavirus binnen de instelling zoveel mogelijk te beperken.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de beslissingen van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal de klachten daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de klachtencommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn klachten, maar verklaart deze klachten ongegrond.
Deze uitspraak is op 5 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. P. de Bruin en dr. T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter