nummer: 07/906/GV
betreft: [klager] datum: 24 april 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 3 april 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager is van mening dat er een zwaarwegende reden is voor zijn verzoek om strafonderbreking. De
levenspartner van klager (met wie hij binnenkort in het huwelijk treedt) is herstellende van een zeer zware buikoperatie, waardoor zij voor langere tijd hulp behoeft voor de algemene dagelijkse verzorging. Klager heeft ten bewijze hiervan schriftelijke
bescheiden ingediend. Door de selectiefunctionaris is niet gemotiveerd bestreden in zijn beslissing waarom de belangenafweging, ondanks de visie van de huisarts en de behandelend specialist ten voordele van klager, in zijn nadeel is uitgevallen. De
selectiefunctionaris baseert zijn beslissing slechts op het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) en de afdeling BIMA van het Ministerie van Justitie. Een afschrift van deze adviezen is tot op heden niet overgelegd aan klager noch aan diens
gemachtigde, hetgeen strijdig is met het fair trail-beginsel. Inmiddels heeft klagers levenspartner, [...], op 12 april 2007 een bloeding gehad, waarvan beide artsen op de hoogte zijn. Daarnaast kampt zij sinds een week na haar ontslag uit het
ziekenhuis ook nog met een ontsteking aan de schouderspier, waarvoor zij onder behandeling is van een fysiotherapeut.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft strafonderbreking verzocht voor de duur van drie weken om zijn toekomstige vrouw te ondersteunen bij haar herstel van een medische ingreep. Volgens klager is de noodzaak groot, aangezien klagers vrouw er alleen voor zou staan. Op klagers
functioneren in de inrichting is niets aan te merken. Hij is correct naar zowel personeel als medegedetineerden. Klager zit een straf uit tot 21 januari 2013. Hij is veroordeeld wegens overtreding van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Klager
vraagt zorgverlof aan, echter dat begrip kent de Pbw niet. Hij bedoelt daarmee strafonderbreking. Het OM heeft een negatief advies uitgebracht betreffende klagers verzoek. Men acht geen noodzaak aanwezig om tot strafonderbreking over te gaan. Ook de
afdeling BIMA van het Ministerie van Justitie heeft aangegeven geen medische noodzaak te zien voor een strafonderbreking. Ook de inrichting is negatief over verlening van strafonderbreking aan klager, mede gezien zijn einddatum, maar ook omdat moeilijk
is na te gaan of iemand anders deze zorg op zich kan nemen. Klager is van mening dat er wel degelijk zwaarwegende factoren zijn voor zijn verzoek, echter de deskundigen (BIMA) geven het tegenovergestelde aan. De beslissing om klagers verzoek af te
wijzen is niet onzorgvuldig genomen, omdat alle factoren die in de overweging een rol spelen zijn meegenomen in de beslissing.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Geerhorst te Sittard heeft aangegeven dat het moeilijk is na te gaan of daadwerkelijk niemand de zorg voor klagers toekomstige vrouw op zich kan nemen.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat er geen noodzaak is om tot strafonderbreking te besluiten.
De Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie ziet geen medische noodzaak voor een strafonderbreking.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaren met aftrek, wegens - kortweg - moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 21 januari 2013.
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaat met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking (onder meer) worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband met de lichamelijke toestand van zijn levenspartner. Niet aannemelijk is geworden dat klagers persoonlijke aanwezigheid dringend gewenst is. Uit de inlichtingen van de huisarts en de gynaecoloog
blijkt dat de levenspartner van klager een buikoperatie heeft ondergaan. De Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie ziet, evenals het OM, echter geen aanleiding om strafonderbreking te verlenen. In het kader van de behandeling van het
onderhavige beroep is dit advies ook aan klager verstrekt. Zo wegens het niet eerder verstrekken al sprake zou zijn van schending van het fair trail-beginsel, dan is dat in het kader van de behandeling van het onderhavige beroep geheeld.
Overigens zij opgemerkt dat klagers levenspartner voor hulp en ondersteuning de hulp kan inroepen van reguliere hulpverlenende instanties. De beroepscommissie is – het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat er geen
aanleiding bestaat voor het toekennen van een strafonderbreking. Derhalve is de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 24 april 2007
secretaris voorzitter