Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6355/GA, 4 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6355/GA

Betreft [Klager]

Datum 4 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg (hierna: de directeur) heeft op 24 januari 2020 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagrechter bij de PI Middelburg heeft op 2 maart 2020 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (MB-2020-000057). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft een verzoek tot algemeen verlof voor 7 februari 2020 ingediend. De directeur heeft dit verzoek op 24 januari 2020 afgewezen, waarna hiertegen op 31 januari 2020 een klaagschrift is ingediend. In het klaagschrift is uitdrukkelijk verzocht om toezending van de aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende stukken, waarna de gronden van het klaagschrift zouden worden aangevuld. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard, omdat het klaagschrift door het ontbreken van gronden niet zou voldoen aan het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In ‘Tekst & Commentaar’ is bij dit artikel evenwel vermeld dat aan het achterwege blijven van een opgave van redenen geen consequenties zijn verbonden en dat het vooral om een aansporing gaat.

Door geen gehoor te geven aan het uitdrukkelijke verzoek van klager om aan hem een afschrift van de aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende stukken te doen toekomen, heeft de beklagrechter in strijd met artikel 65, derde lid, van de Pbw gehandeld. Daarin is bepaald dat de klager in staat wordt gesteld op diens verzoek van de gedingstukken kennis te nemen. Zonder deze stukken kunnen de gronden niet, althans niet behoorlijk, worden opgesteld.

Klager is na indiening van zijn klaagschrift geen nadere termijn gesteld waarbinnen de gronden van zijn klaagschrift dienen te zijn aangevuld en hij is ook niet in de gelegenheid gesteld om zijn klaagschrift mondeling toe te lichten. Door de zaak zonder nadere termijnstelling en zonder mondelinge behandeling af te doen, is geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Inhoudelijk geldt dat de directeur klagers verlofaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De vrijhedencommissie zou hebben verwezen naar een goed onderbouwd advies van het multidisciplinair overleg, waarin het gedrag van klager leidend zou zijn geweest. Klager heeft al deze stukken nimmer mogen ontvangen, als gevolg waarvan de juistheid van deze adviezen ook niet vaststaat.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft zijn standpunt niet toegelicht.

3. De beoordeling

Een klaagschrift vermeldt, op grond van artikel 61, derde lid, van de Pbw, zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag. Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient een klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen, te worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Deze bepalingen dienen, in onderling verband en samenhang bezien, aldus te worden uitgelegd dat de gronden van een klaagschrift binnen de hiervoor bedoelde beklagtermijn, of – indien een termijnoverschrijding verschoonbaar is – zoveel later als redelijk is, moeten worden ingediend. De na deze termijn ingediende gronden zijn te laat. Dit geldt met name indien klager, zoals in het onderhavige geval, wordt bijgestaan door een advocaat en deze namens klager het klaagschrift indient. De beroepscommissie is bekend met de door (veel) beklagcommissies gehanteerde werkwijze dat verzoeken tot het verlenen van een nadere termijn voor het indienen of aanvullen van de gronden van het beklag veelal worden gehonoreerd. Beklagcommissies zijn daartoe echter niet op grond van enige wettelijke bepaling gehouden.

In het onderhavige geval is namens klager een klaagschrift op nader aan te voeren gronden ingediend. Daarin is verzocht een afschrift van de aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende stukken te doen toekomen, waarbij is aangegeven dat de gronden van het klaagschrift na ontvangst van die stukken zullen worden aangevuld. Beklagcommissies zijn weliswaar niet op grond van enige wettelijke bepaling gehouden verzoeken tot het verlenen van een nadere termijn voor het indienen of aanvullen van gronden te honoreren, maar dat geldt niet voor verzoeken tot het kennisnemen van gedingstukken. In artikel 65, derde lid, van de Pbw is immers bepaald dat de beklagcommissie tijdens de beklagprocedure aan de klager toestaat op diens verzoek van de gedingstukken kennis te nemen. De beklagrechter is in het onderhavige geval aan klagers verzoek om kennis te nemen van de gedingstukken voorbijgegaan en heeft daarmee in strijd met voormelde bepaling gehandeld. De beklagrechter had klager dan ook niet zonder meer niet-ontvankelijk in zijn beklag kunnen verklaren. Van klager kon niet in redelijkheid worden verwacht dat hij de redenen van het beklag zonder kennisname van deze stukken uiteen zou zetten. In de bestreden beslissing is immers enkel summier verwezen naar de uitgebrachte rapportages en adviezen, zonder dat de inhoud van deze stukken bij klager bekend is.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag terugwijzen naar de beklagrechter bij de PI Middelburg teneinde alsnog inhoudelijk op het beklag te beslissen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter. Zij wijst de zaak terug naar de beklagrechter bij de PI Middelburg  teneinde alsnog inhoudelijk op het beklag te beslissen.

Deze uitspraak is op 4 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven