Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0017/GM, 20 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/17/GM

betreft: [klager] datum: 20 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de PI Oosterhoek te Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 5 januari 2007 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 maart 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord klager.

Klagers raadsman en de inrichtingsarts verbonden aan de PI Oosterhoek hebben schriftelijk medegedeeld dat zij niet ter zitting zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 oktober 2006, houdt in dat klager te lang heeft moeten wachten op het aanbrengen van een katheter.

De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager is al op 4 oktober 2006 bij de medische dienst geweest omdat hij moeilijk kon plassen. Op 5 oktober 2006 kon hij helemaal niet plassen en hij heeft dit om 09.30 uur doorgegeven aan de medische dienst. Hem is gezegd dat hij zou worden opgeroepen
die middag voor het aanbrengen van een katheter. Uiteindelijk is het katheter niet aangebracht omdat er een besmetting aan het katheter zat. Pas op 6 oktober 2006 is een katheter aangebracht. Klager is van de pijn tegen de muur aangevlogen. Hij heeft
in
totaal 36 uur moeten wachten voordat er een katheter is aangebracht. Dit was een verblijfskatheter met een zakje. Momenteel heeft klager geen katheter maar hij plast nog wel heel moeilijk.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager heeft op 4 oktober 2006 gemeld bij de medische dienst dat hij sinds 3 oktober 2006 moeilijk kon plassen. Het duurde wel vijftien minuten voordat het lukte. Bij onderzoek gaf klager niet de indruk veel pijn te hebben. Er waren geen aanwijzingen
voor overvulling van de blaas. Op 5 oktober 2006 gaf klager aan enkele druppels te kunnen plassen. Meteen na consult katheter aangebracht en 975 ml urine afgegeven. Urinestick leverde geen afwijkingen op. Op 6 oktober 2006 nog geen goede mictie op gang
gekomen. Verblijfskatheter is ingebracht met goed resultaat.

2. De beoordeling
Uit het medisch dossier is gebleken dat klager op 4 oktober 2006 bij de medische dienst gemeld heeft dat hij sinds de vorige dag moeilijk kon plassen. Klager is onderzocht en heeft op 5 oktober 2006 aangegeven bij de medische dienst dat hij nog slechts
enkele druppels kon plassen. Dezelfde dag is een katheter aangebracht en is 975 cc urine opgevangen.
Klager heeft gesteld dat dit niet juist is en dat er pas op 6 oktober 2006 voor het eerst een katheter is aangebracht. Uit het medisch dossier blijkt echter dat op 6 oktober 2006 reeds voor de tweede keer een katheter is aangebracht, waarbij 1000 cc
urine is opgevangen.
De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat het handelen van de medische dienst niet kan worden aangemerkt als onzorgvuldig en in strijd met de in artikel 28 Pm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven