Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3243/TA, 19 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3243/TA

betreft: [klager] datum: 19 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 december 2006 van de beklagcommissie bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2007, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord [...]
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Mr. N.A. Heidanus, raadsman van klager, heeft bij schrijven van 13 maart 2007 laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en het beroep toegelicht. Daarbij is, voor zover hier van belang, het beroep met betrekking tot het beklagonderdeel
K8/06 ingetrokken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het niet terugkrijgen van bewijzen van betalingen voor het levensonderhoud van zijn zoon en van financiële stukken, die in december 2005 respectievelijk september 2004 in beslag waren genomen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had tijdens de behandeling van zijn beklag nagenoeg alle in beslag genomen stukken teruggekregen, maar dat neemt niet weg dat hij nog belang heeft bij behandeling van zijn klachten. Het beklag ziet op de inbeslagneming van de stukken, de
weigering van de inrichting om de in beslaggenomen stukken terug te geven en het niet schriftelijk bevestigen van die weigering van de inrichting, alsmede het schenden van afspraken tussen klager en de inrichting. De beklagcommissie is op de
inbeslagneming niet ingegaan. Klager meent dat de stukken onrechtmatig in beslag zijn genomen. Klager had de betaalbewijzen nodig in een gerechtelijke procedure en de andere financiële stukken voor een bezwaarschriftprocedure betreffende zijn
belastingaanslag over 2000. Ondanks de toezegging van de algemeen directeur van de inrichting dat klager laatstbedoelde stukken in zijn bezit kon krijgen, heeft de inrichting zonder motivering teruggave daarvan geweigerd. Uit de stukken blijkt dat er
afspraken tussen klager en de inrichting waren gemaakt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op klagers kamer werden in september 2004 vele stukken aangetroffen, die onduidelijk waren en mogelijk op oplichting duidden. Om die reden heeft de inrichting die stukken in beslag genomen en aan justitie ter beschikking gesteld en vervolgens op
verzoek
van de officier van justitie in de inrichting bewaard.
De verklaring van klagers vriendin van oktober 2004 ziet op stukken als een eigendomsbewijs van een huis, een verzekeringspolis, offertes en belastingstukken tot en met 2000. Deze stukken zijn haar teruggegeven. Daar onduidelijk was welke financiële
stukken klager wilde ontvangen, heeft de algemeen directeur van de inrichting de toenmalige advocaat van klager schriftelijk verzocht om aan te geven om welke stukken het precies ging.
In december 2005 werden op klagers kamer betaalbewijzen van klager ten gunste van zijn ex-vriendin aangetroffen, die vraagtekens opriepen en om die reden zijn gevoegd bij de eerder in beslaggenomen stukken. Geen van de aangetroffen stukken was
herkenbaar als afkomstig van een advocaat. De stukken bevonden zich op klagers kamer en zaten niet in een enveloppe van een advocaat.
Klagers ex-vriendin is er op een gegeven moment zelf van overtuigd geraakt dat ze door klager werd opgelicht, onder druk was gezet en schade had geleden. Zij heeft in april 2006 ter zake daarvan aangifte tegen klager gedaan en de inrichting het
proces-verbaal van aangifte doen toekomen.
Nadat de inrichting duidelijk was geworden dat justitie niets met de inbeslaggenomen stukken en de aangifte wilde doen, zijn die stukken nagezonden aan klager, die toen in de Kijvelanden verbleef. Later bleek dat een aantal documenten op een andere
plaats in de inrichting werd bewaard dan die teruggezonden stukken; deze stukken zijn toen eveneens nagezonden.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager bij klaagschrift van 3 januari 2006 beklag heeft gedaan over het niet terugkrijgen van financiële stukken die hij voor belastingaangiftes nodig had. Deze stukken zijn blijkens de stukken eind september 2004 in beslaggenomen. Bij
klaagschrift van 26 januari 2006 heeft hij zich beklaagd over het niet terugkrijgen van betaalbewijzen met betrekking het levensonderhoud van zijn zoon. Deze betaalbewijzen zijn blijkens de stukken op 12 december 2005 in beslaggenomen.
Waar eerst in beroep nadrukkelijk is aangegeven dat het beklag ook ziet op de onrechtmatigheid van de inbeslagneming van de voormelde stukken, zal de beroepscommissie dit bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing laten.

Voorts laat zij buiten beschouwing de klacht over het niet schriftelijk bevestigen van de weigeringen tot teruggave van de door klager gewenste stukken die in beslag genomen waren, nu het beroep terzake bij brief van 13 maart 2007 van klagers raadsman
is ingetrokken.

Aan de orde is derhalve de op het moment van de klachten voortdurende weigering tot teruggave van de eerder in beslaggenomen financiële stukken en/of goederen en betaalbewijzen. In dit verband geldt dat al hetgeen eerder in 2004 en 2005 aan de orde zou
zijn geweest, in deze procedure niet aan de orde kan zijn.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de in beslaggenomen stukken op grond van artikel 23, vierde lid, Bvt door de inrichting ter beschikking van justitie zijn gesteld ter opsporing van mogelijk
door klager gepleegde strafbare feiten, alsmede dat de inrichting deze stukken op verzoek van justitie in de inrichting heeft bewaard in afwachting van onderzoek.
Blijkens de stukken heeft de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie de inrichting bij brief van 1 mei 2006 te kennen gegeven dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van klager, dat vervolging
niet opportuun wordt geacht en dat er vanuit strafrechtelijk oogpunt geen reden meer bestaat voor het beslag op de goederen van klager.
Bij brief van 17 mei 2006 heeft de inrichting de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bericht dat zij de in beslaggenomen stukken en goederen nog niet zal teruggegeven aan klager in verband met het feit dat in april 2006 aangifte tegen klager is
gedaan door zijn ex-vriendin.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de inrichting, nadat bekend was geworden dat justitie ook niets met de aangifte van april 2006 zou doen, uiteindelijk vanaf medio juni 2006, in twee afzonderlijke zendingen, de inbeslaggenomen
stukken gezonden aan de Kijvelanden, waar klager toen verbleef.

Nu een grote hoeveelheid aan stukken en/of goederen van klager in beslag is genomen en deze met het oog op eventuele strafvervolging op verzoek van justitie in de inrichting werden bewaard is het, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,
niet onredelijk of onbillijk te achten dat deze stukken en/of goederen pas zijn teruggegeven nadat het de inrichting duidelijk was geworden dat geen strafvervolging zou plaatsvinden.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. I.E. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 19 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven