Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2086/TP en 06/2133/TP, 18 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:18-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Wachttermijn  v

Uitspraak

nummer: 06/2086/TP en 06/2133/TP

betreft: [klager] datum: 18 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

tegen twee beslissingen van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de beroepen en klager, alsmede zijn raadsman mr. W. Anker om de beroepen schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 3 maart 2006 verlengd tot en met 31 mei 2006 en van 1 juni 2006 tot en met 29 augustus 2006,
06/2086/TP. Vervolgens is de termijn verlengd van 30 augustus 2006 tot en met 27 november 2006, 06/2133/TP.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 27 december 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager is 3 september 2010, waarna klager subsidiaire hechtenis van 14 dagen dient te ondergaan.

De Minister heeft naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie met zaaknummer 05/2937/TR en 06/271/TR van 30 mei 2006 klager bij brief van 28 juli 2006 meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van
4
september 2005 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.

Bij brief van 14 augustus 2006 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de termijn voor plaatsing in een tbs-inrichting met tweemaal drie maanden wordt verlengd. De eerste termijn is ingegaan
op
3 maart 2006 en duurde tot en met 31 mei 2006. De volgende termijn is ingegaan op 1 juni 2006 en duurde tot en met 29 augustus 2006.
Bij brief van 17 augustus 2006 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 30 augustus 2006 met drie maanden is verlengd tot en met 27 november 2006.

Klager verbeef in de penitentiaire inrichting (p.i.) Noord, De Marwei te Leeuwarden. De Minister heeft op 18 december 2006 de beslissing genomen om klager te plaatsen in het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Oostvaarderskliniek.
De plaatsing van klager in de Oostvaarderskliniek is op 8 maart 2007 gerealiseerd; op deze datum is klagers tbs aangevangen.

3. De standpunten
Klager eist dat hij per direct in een tbs-kliniek wordt geplaatst. Klager is inmiddels zes jaar gedetineerd in een gevangenis zonder enige vorm van behandeling.
Het hoofd afdeling individuele TBS-zaken motiveert haar verlenging wegens een tekort aan plaatsen, ondanks het feit dat de tbs maatregel op 4 september 2005 in werking is getreden. Dit is de verantwoordelijkheid van de staat en klager kan en mag hier
niet de dupe van worden. Ook het Europese Hof is hier duidelijk in geweest (11 mei 2004, Appl.No. 49902/99) en dit is sedert 10 november 2004 in Nederland overgenomen. Dit prevaleert boven art. 76 Pbw en is zonder extra verlengingen van telkens drie
maanden.
Volgens klager is zijn tbs op 4 september 2005 aangevangen en komt hij derhalve in aanmerking voor een schadevergoeding.
Op 10 augustus 2006 is klager gehoord. Het horen is duidelijk niet meer dan een plicht waar geen enkele waarde aan gehecht wordt door de Minister. Klager is namelijk op 16 augustus 2006 gehoord in het kader van de verlenging wachttermijn van 3 maart
tot
en met 31 mei 2006. Toch staat deze datum al in de brief van 14 augustus 2006.
Voor de eerste verlenging is klager te laat gehoord, voor de tweede verlenging had klager al bericht voordat hij gehoord was en in de laatste verlenging is klager totaal niet gehoord. Ieder keer als klager denkt dat het absolute dieptepunt is bereikt,
blijkt het toch nog slechter te kunnen.
Doordat klager niet behandeld wordt loopt hij onnodige psychische schade op. Volgens klager komt hij in aanmerking voor een schadevergoeding inzake onterecht verblijf in de gevangenis en de falende werkwijze van de Minister.

Namens de Minister is inzake de beroepen het volgende standpunt naar voren gebracht.
Beide beroepen zijn tijdig ingediend.
De beroepen richten zich tegen de beslissingen van 14 augustus en 17 augustus 2006. Klager is op 10 augustus en 16 augustus 2006 gehoord.
De beroepen zullen materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst.
Blijkens de overgelegde medische verklaring van 17 februari 2006 van de forensisch psychiatrische dienst (FPD) Leeuwarden is het wel verantwoord dat klager langer in een p.i. verblijft in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek. Een nader onderzoek
naar de detentiegeschiktheid van klager acht de Minister niet zinvol nu klager inmiddels, bij besluit van 18 december 2006, in het FPC De Oostvaarderskliniek is geplaatst.

Klager verwijst ten onrechte naar de uitspraken inzake Brand/Morsink nu deze betrekking hebben op de periode vanaf de datum dat de tbs een aanvang neemt (dit is veelal gelijk aan de datum van de vervroegde invrijheidsstelling). Tbs-gestelden die zes
maanden na deze datum nog niet zijn geplaatst hebben volgens deze uitspraken recht op schadevergoeding. Aan het verblijf van klager in een p.i. lag de titel van de vrijheidsstraf ten grondslag en er is geen sprake geweest van onrechtmatigheid. De
Minister ziet dan ook in dit geval geen aanleiding voor een schadevergoeding. De door klager opgevoerde psychische schade als gevolg van uitstel van de behandeling is niet met objectieve gegevens onderbouwd en kan om die reden niet leiden tot
schadevergoeding.

4. De beoordeling
De Minister heeft naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie met zaaknummer 05/2937/TR en 06/271/TR van 30 mei 2006 klager bij brief van 28 juli 2006 meegedeeld dat hij met ingang van 4 september 2005 op een wachtlijst is geplaatst.
Klager
is derhalve met terugwerkende kracht op de wachtlijst geplaatst.

Klager is bij brief van 14 augustus 2006 geïnformeerd over de verlenging van de wachttermijn met ingang van 3 maart tot en met 31 mei 2006 en van 1 juni 2006 tot en met 29 augustus 2006. Klager is op 10 augustus 2006 gehoord.

Klager is ten aanzien van de verlenging van 30 augustus 2006 tot en met 27 november 2006 op 16 augustus 2006 gehoord en geïnformeerd over de verlenging.
Derhalve is voldaan aan de in artikel 27, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden neergelegde hoor- en informatieplicht.

Klager was ten tijde van de bestreden beslissingen als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting.
Ten tijde van de bestreden beslissingen lag de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze was nog niet aangevangen.

Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychische conditie van klager die
zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.

Uit de medische verklaring van 17 februari 2006 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Leeuwarden blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat verblijf in de p.i. Noord, locatie De Marwei als verantwoord
moest worden beschouwd.

De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissingen van 14 augustus 2006, 06/2086/TP en van 17 augustus 2006, 06/2133/TP geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Hieraan kan in dit geval thans niet meer afdoen dat na 17 februari 2006 geen medische verklaring meer is uitgebracht, nu klager inmiddels op 8 maart 2007 in een tbs-inrichting is geplaatst.
Ook zijn er in die periode vanuit De Marwei geen signalen gekomen dat er sprake was van detentieongeschiktheid.

Klager verwijst voorts in zijn beroepschriften naar de uitspraak d.d. 11 mei 2004 van Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Brand
(no 49902/99). In deze uitspraak wordt geoordeeld dat een passantentermijn als bedoeld in artikel 12 Bvt van zes maanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), als de
Minister die duur uitsluitend baseert op het sinds 1986 bestaande capaciteitstekort.

Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat de vóór aanvang van de tbs lopende wachttermijn als bedoeld in artikel 76 Pbw strijd oplevert met het in artikel 5 EVRM neergelegde recht op vrijheid.
Klager verblijft immers ten tijde van de bestreden beslissing in een gevangenis op grond van de hem opgelegde gevangenisstraf. De omstandigheid dat klager vanaf 4 september 2005, derhalve vijf jaar vóór zijn v.i.-datum in september 2010, in aanmerking
komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs, kan niet afdoen aan de rechtmatigheid van het verblijf in een gevangenis op titel van de opgelegde gevangenisstraf.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissingen van 14 augustus 2006 en 17 augustus 2006 materieel niet in strijd zijn met de wet of een ieder verbindende verdragsrechtelijke bepaling en niet als
onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting mocht worden verlengd van 3 maart 2006 tot en met 31 mei 2006 en van 1 juni 2006 tot en met 29 augustus 2006, (06/2086/TP) en van 30 augustus
2006 tot en met 27 november 2006, 06/2133/TP.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen 06/2086/TP en 06/2133/TP ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter en drs. G.A.M. Mensing en mr. I.E. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 18 april 2007
secretaris voorzitter

Naar boven