Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0896/STA, 6 april 2007, schorsing
Uitspraakdatum:06-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/896/STA

betreft: [klager] datum: 6 april 2007

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. I.R. Rigter, namens

[...], verder verzoekster te noemen, verblijvende op De Wiem te Enschede, afdeling van FPC Oldenkotte te Rekken, verder de inrichting te noemen.

Verzoekster vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 21 maart 2007, inhoudende
intrekking
van transmuraal verlof.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 maart 2007 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 6 april 2007.

1. De standpunten
Verzoekster meent dat de beslissing tot intrekking van haar verlof onrechtmatig is, nu dit niet is gebaseerd op enige in artikel 50, derde lid, Bvt genoemde grond.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
Het hoofd van de inrichting heeft op 27 maart 2007 de resocialisatieafdeling De Wiem te Enschede bezocht, waar verzoekster thans verblijft. Tijdens dit bezoek is aan de verpleegden door het hoofd van de inrichting medegedeeld dat de dreigende sfeer
buiten de inrichting, als beletsel om naar buiten te gaan, is verdwenen. Echter de maatschappelijke onrust is nog niet verdwenen. Zo is bijvoorbeeld op 31 maart 2007 nog op de televisie uitgebreid gediscussieerd over het tbs-systeem. Voorts valt op te
merken dat alle op verzoek van de Minister ingetrokken verloven thans bij de staatssecretaris ter herbeoordeling liggen.

2. De beoordeling
Vaststaat dat verzoekster aanvankelijk op 6 maart 2007 bij vergissing een beslissing tot het opleggen van afdelingsarrest in plaats van het intrekken van verlof is uitgereikt in verband met en als gevolg van een door een medepatiënt op 4 maart 2007
gepleegd delict. Bij kennisgeving beklagwaardige maatregel van 20 maart 2007 is verzoekster, ter vervanging van de op 6 maart 2007 uitgereikte beslissing, de beslissing tot intrekking van het verlof als bedoeld in artikel 50, derde lid, Bvt uitgereikt.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.

Op grond van artikel 50, derde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van
anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. De Memorie van toelichting bij dit artikel vermeldt het volgende:
“ (...) Het hoofd van de inrichting voor verpleging van TBS-gestelden kan het (proef)verlof intrekken (...) Het hoofd van de inrichting is hiertoe verplicht indien de Minister van Justitie de machtiging voor het verlenen van (proef)verlof intrekt. Deze
bevoegdheid van de Minister van Justitie doet recht aan zijn bijzondere verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de samenleving met het oog op de gevaarlijkheid van de TBS-gestelde. De Minister van Justitie kan vanuit die bijzondere
verantwoordelijkheid de betrokken belangen anders afwegen dan het hoofd van de inrichting voor verpleging van TBS-gestelden. (...)”.

Omtrent de intrekking van een machtiging van verlof heeft de beroepscommissie van de Raad onder meer in zijn uitspraak van 27 april 2006 met nummer 05/1608/TR geoordeeld dat de (destijds geldende) regelgeving enkel voorziet op intrekking van het verlof
op gronden die uitsluitend betrekking hebben op de individuele persoon van de betrokken tbs-gestelde. Daarbij dient te worden betrokken hoe de verloven van de betrokken tbs-gestelde tot dan toe waren verlopen.

Per besluit van 23 juli 2005 (Stb 2005, 400) is artikel 53, derde lid, van de Regeling verpleging ter beschikking gestelden gewijzigd en is de Minister van Justitie de bevoegdheid gegeven per inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of
afdeling daarvan alle verlofmachtigingen in te trekken indien er aanwijzingen zijn dat zich bij die inrichting of afdeling een patroon voordoet van meerdere onttrekkingen of andere incidenten. De Nota van toelichting bij dit artikel vermeldt het
volgende:
”(...) Om te voorkomen dat de verloven landelijk worden ingetrokken wordt voorgesteld dat per inrichting van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden indien er aanwijzingen zijn dat zich bij een inrichting of afdeling een patroon voordoet van meerdere
onttrekkingen of andere incidenten zoals ernstige recidive die mogelijkerwijs voortvloeit uit het door een inrichting niet juist toepassen van de procedure rondom de uitvoering van het verlofbeleidskader. (...) Indien een dergelijke situatie zich
voordoet
kan er aanleiding zijn de verlofbeoordelingen van de inrichting of afdeling tegen het licht te houden, zoals in het recente verleden ook is gebeurd. In die gevallen komt de Minister van Justitie de bevoegdheid toe om categoraal machtigingen in te
trekken. Alvorens de Minister van Justitie kan besluiten tot een dergelijke intrekking van alle verloven, kan hij in voorkomende gevallen de rapportages van de Inspectie voor de Sanctietoepassing over de betrokken inrichting bij zijn besluitvorming
betrekken.(...)”.

Op grond van de (ongecorrigeerde) tekst van het debat van 8 maart 2007 in de Tweede Kamer naar aanleiding van de recidive van een medepatiënt van verzoekster in Oldenkotte op 4 maart 2007, waarover de voorzitter ambtshalve beschikt, leidt de voorzitter
af dat de machtigingen voor verlof niet zijn ingetrokken. De verloven die er op het moment van het incident waren, zijn volgens de Staatssecretaris van Justitie door de inrichting opgeschort, wat volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie
moet
worden beschouwd als een intrekking van de verloven.

Nu de Staatssecretaris van Justitie geen gebruik heeft gemaakt van de in voornoemd artikel 53 Rvt gegeven bevoegdheid, dient de intrekking van het verlof van verzoekster te worden beoordeeld aan de hand van het wettelijk kader van artikel 50, derde
lid,
Bvt.

Niet is gesteld of gebleken dat de beslissing tot intrekking van het verlof is ingegeven door feiten en omstandigheden de persoon van de verzoekster betreffende. Het ernstige incident van 4 maart j.l., waarbij een tbs-gestelde die evenals verzoekster
met extramuraal verlof in Enschede verbleef, ligt daaraan ten grondslag. Dit incident heeft grote onrust in de kliniek veroorzaakt en heeft voorts geleid tot veel beroering in Enschede. Uit de media en uit informatie van de kliniek in schorsinsgzaken
van medepatiënten van verzoekster is gebleken van een sfeer van dreiging die zich richt naar zowel de kliniek als naar tbs-gestelden meer in het algemeen. Door het hoofd van de inrichting is thans gesteld dat de dreigende sfeer buiten de inrichting,
die
een beletsel vormde om naar buiten te gaan, is verdwenen, maar dat de maatschappelijke onrust nog niet is verdwenen. Als voorbeeld is aangehaald dat op 31 maart 2007 nog op televisie uitgebreid gediscussieerd is over het tbs-systeem.

De voorzitter stelt vast dat tot op heden nog geen herbeoordeling van het verlof van verzoekster heeft plaatsgevonden en er geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die de persoon van verzoekster betreffen op grond waarvan de beslissing tot
intrekking van verzoeksters verlof zou rusten. De sfeer van dreiging is volgens het hoofd van de inrichting niet meer aanwezig. De grote maatschappelijke onrust die thans nog zou voortduren, is niet nader ingevuld door het hoofd van de inrichting.
Onder deze omstandigheden is de beslissing tot intrekking van het verlof in strijd met de wet en zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de inrichting.

De voorzitter zal het verzoek derhalve toewijzen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de inrichting.

Aldus gedaan door mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven