Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3015/GA, 30 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:30-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3015/GA

betreft: [klager] datum: 30 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 november 2006 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 januari 2007, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord. De directeur van voornoemde locatie Zuid heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen bij gelegenheid van een overplaatsing van de locatie Zuid naar de locatie Zoetermeer.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij gelegenheid van mijn overplaatsing is klager een aantal goederen kwijtgeraakt. Indertijd verbleef hij in de locatie Zuid in een meerpersoonscel. Hij verbleef in die cel samen met zijn broer. Zijn broer is indertijd intern overgeplaatst en mocht
zelf
zijn eigendommen inpakken. Van daaruit is hij, in verband met een conflict, in een strafcel geplaatst. Omdat er op de afzonderingsafdeling geen plaats was, is hij overgebracht naar een afzonderingscel in de BIBA. Vanuit die strafcel, waar hij dertien
dagen heeft verbleven, is hij op 2 november 2005 direct overgeplaatst naar de locatie Zoetermeer. Klager heeft toen nog gevraagd hoe het met zijn eigendommen in zijn verblijfsruimte zat. Hij kreeg van het personeel te horen dat één en ander wel goed
zou
komen. Klager heeft vervolgens enkele weken op zijn eigendommen gewacht en, toen die niet in Zoetermeer aankwamen, heeft hij uiteindelijk naar Scheveningen gebeld. Daar werd tegen klager gezegd dat men zijn kleding had verzonden. Buiten de
inkomstendoos, die klager zelf had meegenomen, heeft hij niets meer ontvangen. Daarom is hij toen in beklag gegaan. Klager heeft zijn eigen spullen niet ingepakt. Klagers broer heeft hem verteld dat de eigendommen van klager door medewerkers van de
inrichting in vuilniszakken waren gepakt en meegenomen. Klager mist drie paar schoenen, twee jassen (van het merk Pall Mall), drie trainingspakken, belangrijke brieven, foto’s, T-shirts en overhemden. De dagwaarde daarvan wordt door klager op ongeveer

2.500,= geschat. De nieuwwaarde was veel hoger. Klager heeft uiteindelijk nieuwe kleding moeten laten kopen en invoeren. Tijdens de eerste weken van zijn verblijf heeft hij de kleding uit zijn invoerdoos moeten gebruiken. Na twee of drie weken heeft
zijn zus nieuwe kleding ingevoerd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt gehandhaafd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat het beklag is gericht tegen het niet verzenden van aan klager toebehorende goederen bij een overplaatsing. In een dergelijk geval is de directeur van de inrichting van herkomst verantwoordelijk voor – zo daar sprake
van is – de vermissing van die goederen. De beroepscommissie acht de stelling van klager, dat hij een aantal kledingstukken en andere voorwerpen niet heeft ontvangen na zijn overplaatsing voldoende aannemelijk. Redenen voor dat oordeel zijn gelegen in
de volgende omstandigheden:
* onweersproken is dat klager vanuit een strafcel direct is overgeplaatst naar de locatie Zoetermeer;
* door die wijze van overplaatsing heeft hij niet zelf zijn eigendommen voor transport gereed kunnen maken;
* er is geen ontruimingsverslag;
* klager verbleef in een meerpersoonscel met zijn broer als medegedetineerde, waardoor verwarring bij het personeel kan zijn ontstaan over de persoon die aanwezig was bij het inpakken van de goederen van klager.
Het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien leidt tot de conclusie dat klager op goede gronden klaagt over die vermissing, die de directeur – zoals hiervoor is overwogen – kan worden aangerekend. De uitspraak van de beklagcommissie kan
daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht in dit geval de toekenning van een financiële tegemoetkoming aangewezen. Bij de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming geldt dat deze wordt toegekend voor het door verzoeker ondervonden ongemak, hetgeen heeft bestaan uit
het een aantal weken de beschikking hebben over weinig dan wel onvoldoende kleding.
De tegemoetkoming is uitdrukkelijk niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen open staan. Zo kan klager zich richten tot de directeur met een verzoek om schadevergoeding terwijl hij zich ook – met een civiele vordering

kan wenden tot de burgerlijke rechter.
De beroepscommissie zal de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming vaststellen op
€ 100,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven