Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3256/GV, 2 april 2007, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3256/GV

betreft: [klager] datum: 2 april 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 december 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is via zijn raadsman duidelijk geworden dat zijn uitleveringszaak afhankelijk is van andere
zaken
die nog zeker 25 maanden op zich laten wachten. Zijn einddatum is echter 12 mei 2007. Hij is van mening dat de wachttijd disproportioneel lang is, ruim twintig maanden na zijn einddatum, en dat het niet zo kan zijn dat hij nu reeds benadeeld wordt
terwijl hij na zijn detentie nog twintig maanden moet wachten. Hij is getrouwd en heeft een kind en zou graag met zijn gezin een korte tijd willen doorbrengen voordat hij in vrijheid wordt gesteld.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij de stukken is een schrijven gevoegd van de officier van justitie te Amsterdam waarin gevraagd wordt om klager niet in vrijheid te stellen in verband met zijn uitlevering naar Duitsland op het moment dat hij zijn gevangenisstraf in Nederland heeft
uitgezeten. Op basis van dit gegeven kan aan klager geen verlof toegekend worden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft verzocht om, gelet op de uitspraak van de arrondissementsrechtbank Amsterdam van 20 oktober 2006, om klager niet in vrijheid te stellen in verband met het Europees
Arrestatiebevel
van de Duitse autoriteiten.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en negen maanden met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en opzetheling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 mei 2007. Aansluitend dient hij aangehouden te worden op
grond van artikel 37 van de Uitleveringswet.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit artikel 4, aanhef en onder k. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting volgt dat verlof wordt geweigerd als ten aanzien van een gedetineerde een uitleveringsprocedure loopt tenzij hieraan schorsende werking is verleend.
De beroepscommissie constateert dat de officier van justitie heeft verzocht om klager, in verband met een Europees Arrestatiebevel van de Duitse autoriteiten op grond waarvan hij na ommekomst van zijn straf op grond van artikel 37 van de
Uitleveringswet
zal worden aangehouden, niet in vrijheid te stellen. Niet is gebleken van schorsende werking terzake.

Het voorgaande vormt een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en rechtvaardigt een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de
weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder k. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 april 2007

secretaris voorzitter

Naar boven