Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2705/TA, 15 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 06/2705/TA

betreft: [klager] datum: 15 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 oktober 2006 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 februari 2007, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra, kantoorgenote van mr. R. Polderman, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting
[...], juridisch medewerker, en [...], zorgmanager.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 20 februari 2006 tot het screenen van een vriend van klager die hem eerder in de inrichting heeft bezocht.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De bedoelde vriend heeft klager twee keer eerder met toestemming van de behandelcoördinator onbegeleid in Vught bezocht. Deze vriend is een oudmedepatiënt, die zelfstandig buiten de Pompekliniek woont. Opeens was screening nodig vanwege een
beschuldiging dat die vriend misschien drugs had meegenomen. Achteraf is die beschuldiging komen te vervallen en werd het argument voor screening dat die vriend nog niet gescreend was. Klager vindt dit dubieus, daar het een bezoeker betreft die hem
gedurende vier jaar trouw in de Pompekliniek en Veldzicht heeft bezocht. Het klopt niet dat die vriend de toegang tot de kliniek is geweigerd bij een bezoek aan klager. Klager heeft daarvan in ieder geval nooit een schriftelijke mededeling gehad.
Toen klager uiteindelijk vernam dat zijn vriend hem begeleid in Vught mocht bezoeken, heeft hij gevraagd hoe vaak het bezoek begeleid zou zijn voordat weer tot onbegeleid bezoek zou worden overgegaan. Klager heeft daarbij aangegeven dat hij niet wist
of
zijn vriend hem wel begeleid wilde bezoeken. Klager heeft niet gezegd dat hij zijn vriend in geval van begeleid bezoek maar weinig op bezoek zou laten komen.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Toen klager uit Veldzicht kwam, is de lijst met gescreende personen overgenomen. Volgens de registratie in de inrichting heeft klager één keer, op 14 februari 2006, bezoek van zijn vriend in de inrichting gehad. Besloten is deze vriend van klager extra
te screenen vanwege het feit dat deze jaren geleden in het Kempehuis was gescreend, hem jaren geleden in verband met drugs de toegang tot het Kempehuis was ontzegd en daarna niet meer was gescreend. Van de ontzegging van de toegang van die vriend tot
het Kempehuis is klager destijds geen maatregel uitgereikt, omdat klager was geïsoleerd en overgeplaatst naar Veldzicht.
Op 20 februari 2006 is aan klager meegedeeld dat zijn vriend gescreend moest worden, waarna klager pas op 23 maart 2006 een screeningsverzoek heeft ingediend.
Bij de screening is nagegaan hoe het bezoek aan klager in Veldzicht is verlopen.
Op 29 maart 2006 is aan klager bericht dat zijn vriend hem begeleid mocht bezoeken. Bgeleid bezoek heeft pas begin mei 2006 plaatsgevonden. Klager heeft zelf aangegeven dat hij zijn vriend vanwege de begeleiding maar weinig op bezoek zou laten komen.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat op een gegeven moment ruis is ontstaan over drugshandel in de inrichting, dat na aanvankelijk toegestaan bezoek van klagers vriend aan klager in Vught bleek
dat
deze vriend lang geleden in het Kempehuis was gescreend en na ontzegging van de toegang tot het Kempehuis vanwege drugs niet meer door de inrichting was gescreend. Onder deze omstandigheden kan de beslissing om de bedoelde vriend van klager met het oog
op zijn bezoek aan klager alsnog te screenen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Waar klager op 20 februari 2006 is meegedeeld dat screening diende plaats te vinden, klager op 23
maart 2006 het screeningsverzoek heeft ingediend en hem op 29 maart 2006 is meegedeeld dat het bezoek begeleid mocht plaatsvinden, kan niet worden gezegd dat van de zijde van de inrichting niet voortvarend is gehandeld. Voorts is niet gebleken dat de
omstandigheid dat het eerste begeleide bezoek van klagers vriend na de screening pas begin mei 2006 heeft plaatsgevonden op enigerlei wijze aan de inrichting is te wijten.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, J.L. Brand en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven