Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3295/GB, 27 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/3295/GB

Betreft: [klager] datum: 27 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C.L. Hattinga Verschure, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 december 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, op 19 februari 2007 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager ongegrond verklaard. Het bezwaarschrift is gericht tegen de beëindiging van de elektronische detentie.

2. De feiten
Klager is sedert 24 maart 2005 gedetineerd. Hij onderging elektronische detentie. Op 27 oktober 2006 is klager geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) / ISD Rotterdam. Vervolgens is hij geplaatst in de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van
algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris toegelicht. Klagers raadsman heeft daartoe een pleitnota overgelegd en dienovereenkomstig het woord gevoerd. Een afschrift van de pleitnota is aan
deze
uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager stond administratief ingeschreven bij de penitentiaire inrichting administratief (PIA) van PI Rijnmond te Rotterdam. Op 26 oktober 2006 heeft de directeur bij de PIA een advies tot beëindiging van het penitentiair programma uitgebracht naar
aanleiding van een door de reclassering opgemaakt rapport van 25 oktober 2006. In dit rapport wordt melding gemaakt van aangifte bij de politie door klager in verband met een mishandeling en bedreiging. Liquidatiegevaar was aanwezig. Gezien de ernst en
de dreiging van een mogelijke liquidatie, wordt geadviseerd het penitentiair programma te beëindigen. Klager is daartoe opgeroepen om zich op 27 oktober 2006 te melden bij de directeur van de PI Noordsingel.

Het incident en de aangifte hebben plaatsgevonden op 30 september 2006. Op 3 oktober 2006 heeft klager melding gemaakt van het incident bij de reclassering. Een en ander bereikte de selectiefunctionaris op 26 oktober 2006 middels het voorstel van de
directeur van PIA. Klager heeft in de tussenliggende weken grote risico’s gelopen. Op 26 oktober 2006 heeft de selectiefunctionaris de beslissing genomen het penitentiair programma met onmiddellijke ingang te beëindigen, omdat klager onder de
verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie in de maatschappij zijn detentie onderging. Deze detentie dient ongestoord cq. zo ongestoord mogelijk te verlopen en er dient zeker geen levensgevaar aanwezig te zijn. Klager is daarop in het h.v.b./ISD
Rotterdam geplaatst. Klager is op 28 november 2006 geselecteerd voor de gevangenis Veenhuizen. Door de raadsman van klager is aangegeven dat klager slachtoffer is en geen dader. Het gaat hier echter om de ongestoorde tenuitvoerlegging van een
gevangenisstraf, die door de aangifte van de bedreiging en mishandeling niet meer te garanderen was, althans dat er een zeer sterk vermoeden van liquidatiegevaar was. Van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kan dan geen sprake meer
zijn. Zeker niet, wanneer op voorhand bekend is dat een dergelijke liquidatie kan plaatsvinden. Klagers raadsman geeft aan dat het niet geheel duidelijk is waarom de agressie zich tegen klager richtte, echter de reclassering geeft in het rapport van 25
oktober 2006 een heel duidelijke reden waarom de agressie zich tegen hem richt. Tevens geeft de raadsman aan dat klager via de reclassering niets meer heeft gehoord van de politie. Dat geeft niet aan dat het liquidatiegevaar verdwenen zou zijn. Klager
voldoet op deze manier niet meer aan de voorwaarden voor een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie, ook al bevindt hij zich in de fase van een penitentiair programma. Ook slachtoffers kunnen uit een penitentiair programma worden geplaatst.
Tevens geeft de reclassering aan dat de bedreiging voortkomt uit de opdrachtgever van het delict waarvoor klager is veroordeeld en voert hij werkzaamheden uit in het pakhuis van de opdrachtgever. Een en ander is zeer ongewenst en onacceptabel voor de
uitvoering van een penitentiair programma. Het feit dat klager onmisbaar is bij een werkgever, alwaar klager werkzaamheden zou moeten verrichten, kan in deze geen criterium zijn.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor het waarborgen van de veiligheid van gedetineerden. Deze verantwoordelijkheid strekt zich derhalve ook uit tot de gedetineerden die deelnemen aan een penitentiair programma. Uit het rapport van
de reclassering blijkt dat klager op 3 oktober 2006 heeft gemeld dat hij op 30 september 2006 is mishandeld, bedreigd en afgeperst en dat hij daarvan aangifte heeft gedaan.
Op grond van de door de selectiefunctionaris verstrekte inlichtingen is voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de veiligheid van klager bij voortzetting van het penitentiair programma onvoldoende kon worden gewaarborgd. Daarom kan
de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de beslissing klager vervolgens te selecteren voor en te plaatsen in de gevangenis Veenhuizen.
De omstandigheid dat de selectiefunctionaris eerst op 26 oktober 2006 op de hoogte is gesteld kan daaraan niet afdoen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 27 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven