Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3188/GB, 27 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/3188/GB

Betreft: [klager] datum: 27 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.M. van Wersch, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 november 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op 26 januari 2007 is klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, en de selectiefunctionaris, [...], bijgestaan door [...], juridisch medewerker bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, door een lid van de Raad gehoord. Hiervan is het
aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft in zijn beslissing van 28 november 2006 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de Terroristen Afdeling Nieuw Vosseveld te Vught (hierna: de terroristenafdeling).

2. De feiten
Klager is door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf en vier jaar wegens het plegen van een terroristisch misdrijf. Klager verbleef in het huis van bewaring Rotterdam. Op 19 september 2006 heeft de selectiefunctionaris klager
geselecteerd voor de terroristenafdeling. Op 26 september 2006 is de overplaatsing naar de p.i. Vught gerealiseerd.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissingen van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.

De selectiefunctionaris heeft in zijn beslissing van 28 november 2006 ten onrechte klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De stelling van de selectiefunctionaris dat de beslissing op 22 september 2006 aan klager is uitgereikt, wordt op
geen
enkele wijze onderbouwd. Een akte van uitreiking ontbreekt, zodat de stelling van de selectiefunctionaris niet controleerbaar is. Overigens is namens klager op 29 september 2006 bezwaar aangetekend tegen de selectiebeslissing.

Klager voelt zich bezwaard door de overplaatsing naar de terroristenafdeling, omdat hij hierdoor permanent in een individueel regime wordt geplaatst. Klager meent dat dit regime op gespannen voet staat met de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de European Prison Rules (EPR).
Op grond van artikel 22 Pbw dient de directeur een afweging te maken in welke mate klager individueel dan wel gemeenschappelijk aan activiteiten kan deelnemen. Hiervan is (vooralsnog) niet gebleken. Klager mag immers aan geen enkele vorm van
gemeenschappelijke activiteiten deelnemen. Verder is niet gebleken dat plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, Pbw. Op geen enkele manier wordt gemotiveerd waarom de aard van de detentie zich verzet
tegen het verrichten van arbeid op de terroristenafdeling, zoals bedoeld in artikel 47, tweede lid, Pbw.
Klager meent dat het individueel regime op gespannen voet staat met het EVRM (artikel 3, 9 en 14) en de basisprincipes en verschillende bepalingen van de EPR.

Klager ontplooit geen wervingsactiviteiten. De wervingsactiviteiten waarnaar in de selectierapportage van het huis van bewaring Rotterdam wordt verwezen, zijn allerminst concreet.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De datum van uitreiking van de beslissing van 19 september 2006 kan niet meer worden achterhaald. Eerst op 26 oktober 2006 en derhalve na de bezwaartermijn, ontving de selectiefunctionaris het bezwaarschrift. De wet vereist geen toezending van de
beslissing aan de raadsman van klager. De brief van 29 september 2006 van de raadsman van klager kan redelijkerwijs niet worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Klager is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier en vijf jaar wegens het plegen van een terroristisch misdrijf. Klager voldoet derhalve aan het criterium van artikel 20a onder b van de Regeling selectie, plaatsing en
overplaatsing
van gedetineerden. Bij de plaatsing van klager heeft een eventueel verhoogd vluchtgevaar geen rol gespeeld. De selectiefunctionaris verwijst naar artikel 14, tweede lid, Pbw waarin is bepaald dat een bijzondere opvang verband kan houden met onder meer
het delict waarvoor de gedetineerde is gedetineerd.
Het individueel regime is gebaseerd op de Pbw en voldoet aan de eisen die de Pbw stelt. Bovendien wijkt het individueel regime van de terroristenafdeling, dat op betrokkene wordt toegepast niet wezenlijk af van andere situaties waarin sprake is van een
individueel regime. De mate van gemeenschap wordt bepaald door de directeur. Voor zover de klacht de bejegening van klager betreft, kan hij niet in zijn beroep worden ontvangen. Dergelijke klachten dienen immers aan de beklagcommissie te worden
voorgelegd. Inmiddels neemt klager deel aan groepsactiviteiten als recreatie en luchten. In het begin was dat niet toegelaten omdat eerst onderzoek diende plaats te vinden naar welke gedetineerden konden worden samengeplaatst. Resocialisatie is
mogelijk, gelet op artikel 26a van de Regeling.

De omstandigheden op de terroristenafdeling kunnen geen schending van artikel 3 EVRM opleveren. Daarvoor wijken de omstandigheden te veel af van wat het EHRM doorgaans als ‘inhuman or degrading treatment’ beschouwt. Evenmin is sprake van schending van
artikel 9 en/of 14 EVRM. Klager is niet op basis van zijn godsdienstige overtuiging op de terroristenafdeling geplaatst, maar omdat hij is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. Dit criterium geldt ongeacht de godsdienstige achtergrond van de
gedetineerde. De EPR vormen slechts aanbevelingen en missen rechtstreekse werking.

4. De beoordeling
4.1. De Terroristen Afdeling Nieuw Vosseveld is een inrichting voor mannen en vrouwen met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 17, tweede lid, juncto artikel 61, vijfde lid, Pbw dient het bezwaarschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden
ingediend. Klager heeft per brief van 24 oktober 2006 bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van 19 september 2006. De selectiefunctionaris heeft verklaard dat de datum van uitreiking van deze beslissing niet meer kan
worden
achterhaald. De beroepscommissie hanteert als vaste lijn dat klager in dat geval ontvankelijk in zijn bezwaarschrift moet worden geacht. Gelet hierop heeft de selectiefunctionaris klager op onjuiste gronden niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift
verklaard.
De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen de zaak niet terugverwijzen naar de selectiefunctionaris om het bezwaarschrift alsnog inhoudelijk te beoordelen, maar dit zelf afdoen.

4.3. Artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) bepaalt het volgende:
”In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die:
a. verdacht worden van een terroristisch misdrijf;
b. al dan niet onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf;
c. voor of tijdens hun detentie een boodschap van radicalisering verkondigen of
verspreiden daaronder mede begrepen wervingsactiviteiten voor doeleinden
die in strijd zijn met de openbare orde en veiligheid dan wel de orde of
veiligheid in de inrichting; tenzij uit informatie van het GRIP of het
Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling
niet is geïndiceerd.”.

De beroepscommissie is van oordeel dat artikel 20a van voormelde Regeling niet is strijd is met een hogere regeling en daarom verbindend moet worden geacht. De terroristenafdeling is een bijzondere opvang van gedetineerden zoals bedoeld in artikel 14
Pbw. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de bijzondere opvang verband houden met het delict waarvoor men is gedetineerd. Op grond van artikel 8 Pbw is de terroristenafdeling tevens aangewezen als een inrichting met een individueel regime.
Het individuele regime vindt zijn grondslag in artikel 19 en 22 van de Pbw. Blijkens de Memorie van toelichting bij artikel 22 Pbw kan in een individueel regime eventueel per dag worden bepaald of en in welke mate een gedetineerde aan
gemeenschappelijke
activiteiten kan deelnemen. Nu de gedetineerde (ook in dit concrete geval) niet
volledig afgezonderd van andere personen is gedetineerd en – zij het in beperkte mate – activiteiten worden aangeboden alsmede bezoek kan worden ontvangen, is het op klager toegepaste regime niet in strijd met artikel 3 EVRM.

Overigens laten ook de European Prison Rules (Rec(2006)2) ruimte over voor een individueel regime. De rechtskracht van deze regels is echter niet zodanig dat zij nationale wetgeving opzij zet.

De beroepscommissie is van oordeel dat klager is geplaatst op de terroristenafdeling op gronden die die beslissing kunnen dragen. Immers vast is komen te staan dat klager werd verdacht van en inmiddels in eerste aanleg is veroordeeld voor een
terroristisch misdrijf. Gelet hierop voldeed klager aan het criterium van artikel 20a, onder a van de Regeling (en voldoet hij thans aan dat onder b) en is de beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing van klager op de terroristenafdeling
niet
in strijd met enige wettelijke bepaling dan wel onredelijk of onbillijk. De redactie van voormeld artikel 20a bevat geen aanknopingspunten om andere eisen te stellen, zoals het aanwezig zijn van enig vluchtgevaar.

De beroepscommissie is verder van oordeel dat de beslissing klager te plaatsen op de terroristenafdeling geen strijd oplevert met artikel 14 EVRM, waarin het verbod van discriminatie is neergelegd. Klager is op de terroristenafdeling geplaatst omdat
hij
werd verdacht van en inmiddels is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. Deze plaatsing staat los van de geloofsovertuiging van klager. Ook een verdachte of veroordeelde van een terroristisch misdrijf die niet het Islamitisch geloof belijdt, kan
worden geplaatst op de terroristenafdeling. Het enkele feit dat thans op de terroristenafdeling verschillende gedetineerden verblijven die hetzelfde geloof belijden, levert nog geen strijd op met artikel 14 EVRM. Wel impliceert plaatsing op een
terroristenafdeling voor klager een inbreuk op zijn vrijheid van godsdienst als bedoeld in artikel 9 EVRM. Dit recht omvat mede de vrijheid om zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden in erediensten, in onderricht en in praktische
toepassing ervan. Juist in de mogelijkheden tot het uitdragen van zijn godsdienstige overtuiging en het eventueel oproepen tot de Jihad is klager door zijn plaatsing op de terroristenafdeling feitelijk beperkt.
De vrijheid van godsdienst dient ook in een detentiesituatie gerespecteerd te worden. Het tweede lid van artikel 9 EVRM geeft echter aan in welke gevallen en onder welke voorwaarden een inbreuk gemaakt mag worden op de vrijheid van godsdienst. In de
toelichting op de wijziging van de Regeling in verband met het creëren van een bijzondere opvang voor terroristen wordt als doel daarvan genoemd de concentratie van personen met een terroristische achtergrond om radicalisering en rekrutering van andere
categorieën gedetineerden te voorkomen. De gewijzigde Regeling voldoet aan de vereisten van artikel 9, lid 2 EVRM.

Klager maakt verder bezwaar tegen het regime van de terroristenafdeling. Zo klaagt hij onder meer over de beperkte bezoekmogelijkheden en het gebrek aan activiteiten, arbeid en onderwijs. Op grond van de Pbw is de directeur verantwoordelijk voor de
mate
waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld individueel dan wel gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Voor zover klager meent dat de directeur jegens hem een concrete beslissing heeft genomen in strijd met de op hem rustende zorgplichten
van de Pbw of het niet eens is met een beslissing van de directeur, kan hij zich hierover beklagen bij de beklagcommissie.

Het bezwaarschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de beslissing van de selectiefunctionaris en verklaart het bezwaarschrift alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 27 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven