nummer: 07/274/GV
betreft: [klager] datum: 26 maart 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 31 januari 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten. Klager heeft bij brief van 9 maart 2007 gereageerd op de reactie van de Minister.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers vader is zonder klagers aanwezigheid overleden. Het is een zware tegenslag dat klager niet bij
de begrafenis van zijn vader aanwezig kon zijn. Klager moet alles alleen verwerken omdat hij gedetineerd is. Andere gedetineerden kregen wel meerdere dagen strafonderbreking bij een dergelijke emotionele gebeurtenis.
Er wordt alleen naar het delict en de publieke opinie gekeken en niet naar de persoon in kwestie en het verloop van zijn detentie. Klager is 67 maanden gedetineerd en is geen enkele keer in de problemen geweest. Hij is drie keer op huisbezoek geweest
en
toen is alles zonder problemen verlopen. De laatste keer dat klager bij zijn vader op bezoek mocht, was op 29 december 2006. Zijn vader werd steeds zieker en klager mocht pas na zes weken (half februari) weer op bezoek. Op 28 januari 2007 is klagers
vader overleden. Half januari was klager voor opname in het burgerziekenhuis in Assen en werd hij minimaal beveiligd door personeel van de inrichting. Als klager zich had willen onttrekken aan zijn detentie was dit ziekenhuisbezoek een goede
mogelijkheid geweest, maar dat heeft hij niet gedaan. Volgens de directie heeft de afwijzing te maken met het beveiligingsniveau van de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de vermelding bij het Gedetineerden Recherche Informatiepunt. Uit het schrijven
van klagers raadsvrouw blijkt dat deze informatie niet klopt.
In de brief van 9 maart 2007 heeft klager aangegeven dat hij zich zwaar benadeeld voelt door de beslissing van de Minister.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 31 januari 2007 is door de selectiefunctionaris een verzoek van klager ontvangen om bij de begrafenis van zijn vader aanwezig te kunnen zijn. Dit verzoek is afgewezen omdat het Openbaar Ministerie (OM) bezwaar maakte tegen het gevraagde. Het OM
wijst
daarbij op de ernst van het gepleegde feit (12 jaren wegens doodslag en poging doodslag) en het nog te ondergane strafgedeelte. Men vreesde daarnaast dat klager zich zou onttrekken aan de detentie. Ook vindt men dat het toekennen van een
strafonderbreking in deze fase van de detentie zal leiden tot onrust buiten.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Gravenhage heeft negatief geadviseerd, omdat hij de kans groot acht dat klager zich –gelet op het strafrestant – via strafonderbreking aan zijn detentie zal onttrekken. Daarnaast zou een
strafonderbreking in deze fase van de detentie – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten – tot maatschappelijke onrust leiden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 jaren met aftrek, wegens – kortweg – doodslag en poging tot doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 juli 2009.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking om met zijn familie afscheid te nemen van zijn vader. Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen. Aan klager is daarentegen wel incidenteel verlof verleend om afscheid te kunnen nemen van zijn overleden
vader.
Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het bezoek kan
bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.
De advocaat-generaal heeft bezwaar tegen de gevraagde strafonderbreking. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. Gelet op het strafrestant acht de advocaat-generaal de kans groot dat klager zich via strafonderbreking
aan
zijn detentie zal trachten te onttrekken. Daarnaast zou een strafonderbreking in deze fase van de detentie – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten – tot maatschappelijke onrust leiden.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 26 maart 2007
secretaris voorzitter