Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3322/GA, 15 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3322/GA

betreft: [klager] datum: 15 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.V. van der Bom, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2006 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond, gevangenis De IJssel, te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van het BSD om klagers schorsingsverzoek door te sturen naar de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft in mei 2006 geprobeerd een schorsingsverzoek in te dienen bij de RSJ, omdat hij het niet eens was met een ontvangen selectiebeslissing en
hij op die manier de overplaatsing (in ieder geval voorlopig) wilde proberen te voorkomen. Het door klager opgestelde schorsingsverzoek is door klager aangeboden aan de piw-ers met het verzoek dit naar de RSJ te faxen. Zij lieten hierop weten dat zij
zich niet met dit soort taken bezighouden en dat klager zich moest wenden tot het BSD. Dit heeft klager vervolgens gedaan. Bij het BSD kreeg klager te horen dat de inrichting zijn schorsingsverzoek niet ging doorfaxen omdat het schorsingsverzoek
volgens
het BSD toch kennelijk niet-ontvankelijk was. De stelling van de directeur dat de piw-ers het verzoek zonder meer zouden hebben doorgefaxt is onjuist: in de praktijk wordt een gedetineerde doorverwezen naar het BSD voor dit soort kwesties, al was het
maar omdat daar een faxapparaat staat. Klager acht deze gang van zaken onacceptabel. Hoe kansloos een schorsingsverzoek in de ogen van de inrichting ook is, de inrichting is te allen tijde verplicht haar volledige medewerking te verlenen bij het
indienen van dergelijke verzoekschriften. Wat de inrichting hier meent te kunnen doen, is een soort voorselectie te kunnen maken van de verzoekschriften die wel of niet aan de RSJ worden doorgefaxt. De inrichting neemt dan als het ware plaats op de
stoel van de RSJ. Dit acht klager een zorgelijke constatering. De inrichting kan er soms immers belang bij hebben dat een bepaald schorsingsverzoek niet aan de RSJ wordt voorgelegd en daarom niet wordt doorgefaxt. Er is maar één instantie die bepaalt
of
een schorsingsverzoek niet-ontvankelijk is, en dat is de RSJ. Een schorsingsverzoek draagt naar zijn aard een spoedeisend karakter. Wanneer klager het schorsingsverzoek via de gewone post zou hebben ingediend, dan zou dit enkele dagen in beslag hebben
genomen. In theorie is het dan mogelijk dat de RSJ pas een beslissing op een schorsingsverzoek kan nemen wanneer dit feitelijk gezien geen zin meer heeft. En omdat klager toevallig een raadsman heeft, neemt dat niet weg dat de inrichting daarom niet
hoefde mee te werken aan het indienen van het schorsingsverzoek.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Het beklag betreft de weigering van het BSD om klagers schorsingsverzoek door te faxen. Dit schorsingsverzoek betrof een selectiebeslissing van 27 april 2006 van de selectiefunctionaris tot overplaatsing van klager. Op 3 mei 2006 heeft klager een
bezwaarschrift ingediend tegen deze selectiebeslissing. Vervolgens heeft klager op 4 mei 2006 het BSD verzocht om een verzoek om schorsing van de selectiebeslissing te faxen naar de RSJ. Het BSD heeft geweigerd om dit schorsingsverzoek te faxen, omdat
een schorsingsverzoek ingevolge artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, pas ingediend kan worden nadat de selectiefunctionaris heeft beslist op het bezwaarschrift. In het stadium waarin klagers selectiebeslissing verkeerde
zou
een schorsingsverzoek derhalve tot niet-ontvankelijkheid leiden.

Ingevolge artikel 66 van de Pbw dient de voorzitter van de beroepscommissie te oordelen over de ontvankelijkheid van een schorsingsverzoek. Hierbij is er geen ruimte voor het BSD om te bepalen of een schorsingsverzoek op voorhand haalbaar is en om die
reden wel of niet wordt doorgestuurd naar de RSJ. Het feit dat klager niet afhankelijk was van het BSD om een schorsingsverzoek te kunnen indienen en hij zijn advocaat had kunnen vragen dit te doen, doet niet af aan dit oordeel. Klagers beroep zal dan
ook gegrond worden verklaard. Aan klager zal geen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 15 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven