Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0328/GV, 12 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/328/GV

betreft: [klager] datum: 12 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 februari 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers vrouw is op 6 februari 2007 in het ziekenhuis bevallen. Klager heeft op 7 februari 2007
kraamvisite ingevolge artikel 26 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting aangevraagd met de bedoeling om naast het kraambezoek ook zijn kind te erkennen en aan te geven. Het bureau selectie en detentiebegeleiding heeft diezelfde dag de
informatie met betrekking tot de bevalling bij het ziekenhuis geverifieerd en verzocht om een verklaring van geen bezwaar. Deze verklaring van geen bezwaar is gefaxt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof omdat zijn partner is bevallen van een zoon. Klager gaf aan aangifte te moeten doen bij de gemeente en dit kind als zijn zoon te willen erkennen. Dit verzoek is op 12 februari 2007 bij de selectiefunctionaris
binnengekomen, vergezeld van een brief van klagers partner, waarin zij aangeeft dat zij op 6 februari 2007 is bevallen in het ziekenhuis en op 8 februari 2007 naar huis mag. De vader is verplicht aangifte te doen binnen drie dagen na de geboorte,
tenzij
hij is verhinderd. In geval van verhindering dient de aangifte te worden gedaan door iemand die bij de bevalling aanwezig is geweest. Dat kan personeel van het ziekenhuis zijn, maar ook een familielid. Klager was niet aanwezig wegens zijn detentie.
Aannemelijk is dat als klager op 12 februari 2007 een verzoek om incidenteel verlof indient, deze aangifte reeds is geschied. Incidenteel verlof voor het erkennen van het kind heeft de selectiefunctionaris afgewezen omdat klager in een vroeg stadium
actie had kunnen ondernemen om deze procedure in gang te zetten en dat kennelijk niet heeft gedaan.
Bovendien is op geen enkele wijze (met medische bescheiden) aangetoond dat de bevalling inmiddels heeft plaatsgevonden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Alphen aan den Rijn heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen klagers incidenteel verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Tegen het arrest van het gerechtshof is klager in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De (fictief) wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of
omstreeks 9 januari 2009.

De beroepscommissie stelt, op grond van door klager zelf verstrekte nadere informatie, vast dat de partner van klager op 6 februari j.l. is bevallen en dat sindsdien meer dan drie dagen zijn verstreken, waardoor de termijn voor het doen van aangifte
van
de geboorte is verstreken.

Klager heeft het incidenteel verlof eveneens aangevraagd ten behoeve van een kraambezoek aan zijn partner en pasgeboren zoon. Hierop is door de selectiefunctionaris niet beslist. De beroepscommissie zal daarom aan de Minister opdragen een nieuwe
beslissing te nemen, waarbij – nu het tijdsverloop klager niet te verwijten valt – artikel 26, tweede lid, van de Regeling niet leidend dient te zijn.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van veertien dagen (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. de Greef, secretaris, op 12 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven