nummer: 06/1802/TB
betreft: [klager] datum: 12 maart 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 11 juli 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn namens de Minister gehoord, [...] en mr. W.B. Gaasbeek (landsadvocaat). Klager heeft schriftelijk bericht geen gebruik te zullen maken
van de gelegenheid om te worden gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek (hierna: De Pompekliniek).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 30 januari 1998 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Het betreft klagers tweede tbs-maatregel. Deze maatregel is op 22 juni 1999
aangevangen. Op 14 augustus 1997 is klager geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek (hierna: Van Mesdagkliniek). Deze inrichting heeft klager aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Bij advies van 14 september 2002 van de Landelijke
Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Op 9 november 2005 is de longstaystatus van klager geëvalueerd. Vervolgens is klager op 7 juli 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompekliniek. De Minister heeft op 11 juli 2006 beslist klager in die
voorziening
te plaatsen. Deze plaatsing is op 24 juli 2006 gerealiseerd.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is blij dat hij in een leefgroep van vijf personen wordt geplaatst. Dat geeft rust. Klager wil echter uitzicht houden op een beter leven en uitstroom uit de inrichting. Het personeel van de Van
Mesdagkliniek heeft nooit met klager toegewerkt naar een vermindering van de delictgevaarlijkheid. Klager vindt het absurd dat na een verblijf van acht jaar in de Van Mesdagkliniek ineens wordt gesproken over een longstayplaatsing. De inrichting moet
met klager aan de slag gaan om de delictgevaarlijkheid te verminderen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren door middel van een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de
inrichting, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen
komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Al sinds de aanvang van de huidige terbeschikkingstelling wordt klager als chronisch delictgevaarlijk aangemerkt. Klager zal aangewezen blijven op langdurige verpleging. Hij is ernstig contactgestoord en leeft in een eigen wereld. Na het LAP advies van
14 september 2002 bleek een plaatsing van klager in een longstayvoorziening niet mogelijk omdat de psychose niet in behandelevenwicht was. Uit het voorlopig verlengingsadvies van 22 december 2004 komt naar voren dat de pathologie van klager niet
wezenlijk is veranderd. De prognose is zeer somber. Uit de evaluatie van 9 november 2005 van de longstaystatus komt naar voren dat klager inmiddels is ingesteld op zijn medicatie en dat de psychotische symptomen daardoor zijn verminderd. De Van
Mesdagkliniek schat in dat klager niet psychosevrij door het leven kan. De onvoorspelbaarheid van klagers zeer geprikkelde reacties maken hem dreigend en gevaarlijk. De sombere prognose wordt bevestigd in de pro justitia rapportages van 10 en 11 april
2005 en het verlengingsadvies van 22 april 2005. In november 2005 is ten aanzien van klager een evaluatie forensische longstay-status uitgebracht. Daaruit volgt dat ten aanzien van klager sprake is van langdurig delictgevaar. Zelfs onder medicatie
blijft hij chronisch psychotisch.
Aan de selectie van klager voor een longstayvoorziening ligt een zorgvuldige afweging en procedure ten grondslag. Plaatsing van klager in een longstayvoorziening biedt klager een betere kwaliteit van leven. Ook in een longstayvoorziening wordt een
verplegings- en behandelingsplan opgesteld, worden periodiek de behandelmogelijkheden bezien en wordt getoetst of het verblijf op de afdeling moet worden gecontinueerd.
In het licht van het vorenstaande zijn de door klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing ongegrond. De Minister heeft in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Het beroep zal derhalve
ongegrond zijn.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing, het advies van de LAP van 14 september 2002 en de herbevestiging van klagers
longstaystatus door de Van Mesdagkliniek op 9 november 2005, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een
longstayvoorziening heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling
voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat ook uit de onafhankelijke zesjaarsrapportages van 10
en 11 april 2005 van de gedragsdeskundigen S. en D. naar voren komt dat de oorspronkelijke risicofactoren niet zijn veranderd en er geen vorderingen met de behandeling worden gemaakt.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompekliniek te plaatsen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. F. Koenraadt en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 12 maart 2007
secretaris voorzitter