Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1282/GA, 8 maart 2007, beroep
Uitspraakdatum:08-03-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1282/GA

betreft: [klager] datum: 8 maart 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 mei 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) De Grittenborgh te Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft op 19 februari 2007 zitting gehouden in de locatie Zwolle.
Klager heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.
De directeur van het h.v.b. De Grittenborgh is zonder kennisgeving niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet toekennen van een loonvervangende financiële tegemoetkoming in de periode van 22 februari 2006 tot 20 maart 2006.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
In artikel 61, vijfde lid, Pbw wordt bepaald, dat een buiten de wettelijke termijn ingediend klaagschrift niettemin ontvankelijk is “indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest”.
Klager heeft in verband met de onderhavige kwestie eerst de penitentiair inrichtingswerkers van zijn afdeling benaderd. Na weken van overleg werd klager verteld dat hij het zelf maar moest uitzoeken met het hoofd arbeid. Klager heeft het hoofd arbeid
verschillende malen schriftelijk om uitleg gevraagd. Zijn brieven bleven echter onbeantwoord. Klager is derhalve weken bezig geweest om een antwoord te krijgen. De mogelijkheid om beklag in te stellen tegen een fictieve weigering was door de
rechtspraak
al geaccepteerd.

De directeur heeft in beroep schriftelijk gepersisteerd bij zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat klager zijn klaagschrift niet tijdig heeft ingediend. Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw wordt het klaagschrift uiterlijk ingediend op de zevende dag na die
waarop
de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in
verzuim
is geweest. Aannemelijk is dat klager naar aanleiding van aanwijzingen van het personeel heeft getracht de zaak met het hoofd arbeid op te lossen. Een antwoord van het hoofd arbeid liet lang op zich wachten. Gelet op het vorenstaande kan klager niet
worden verweten dat hij buiten de termijn van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw beklag heeft ingediend. Klager dient derhalve alsnog te worden ontvangen in zijn beklag.

Ten aanzien van de loonvervangende financiële tegemoetkoming oordeelt de beroepscommissie als volgt.
Artikel 5 van de Regeling arbeidsloon gedetineerden d.d. 24 december 1998 (nummer 730386/98/DJI) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“De gedetineerde ontvangt een loonvervangende financiële tegemoetkoming voor ieder uur waarin het voor hem geldende dagprogramma voorziet en voor zover hij niet aan arbeid heeft kunnen deelnemen als gevolg van:
c. de situatie dat de directeur niet kan voorzien in een aanbod van arbeid; de hoogte van het de tegemoetkoming is gelijk aan het basisuurloon;
d. onvermijdbaar verzuim; de hoogte van de tegemoetkoming bedraagt 80% van het basisuurloon”.
Indien een gedetineerde zich aanmeldt voor arbeid en daartoe op een wachtlijst wordt geplaatst, heeft hij in beginsel recht op een loonvervangende uitkering. Het is aan de directeur om de gedetineerde die aangeeft arbeid te willen verrichten zo spoedig
mogelijk weer voor arbeid in aanmerking te laten komen. Indien zulks niet mogelijk blijkt te zijn door een te gering aanbod van arbeid, komt de gedetineerde in aanmerking voor uitbetaling van een loonvervangende uitkering. De omstandigheid dat klager
eerder heeft aangegeven (tijdelijk) niet aan arbeid te willen deelnemen kan geen grond vormen voor uitsluiting van een loonvervangende uitkering. Nu klager op 22 februari 2006 het arbeidsreglement heeft ondertekend, waarmee hij heeft aangegeven voor
arbeid in aanmerking te willen komen, en nu er tot 20 maart 2006 geen arbeid beschikbaar was, komt aan klager op grond van het vorenstaande een financiële tegemoetkoming toe.
Het beklag zal daarom alsnog gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 8 maart 2007

secretaris voorzitter

Naar boven