Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0290/GV, 22 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/290/GV

betreft: [klager] datum: 22 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 januari 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager wil graag tijdens het algemeen verlof zijn familie kunnen ontvangen.
Hij
heeft zijn echtgenote niet meer gezien sinds mei 2006 en zijn kinderen niet meer sinds april 2006. Hij wil niet dat zijn familie, waarmee hij een heel goede band heeft, hem in de gevangenis komt opzoeken. Dat vindt hij te beschamend. Klager is bereid
zich aan alle door justitie te stellen voorwaarden voor het verlof te houden. Hij is van mening dat hij onschuldig is veroordeeld. Er hoeft niet te worden gevreesd dat hij zich aan zijn detentie zal onttrekken. In verband met die vrees werd ook zijn
verzoek om detentiefasering ook al afgewezen. Klager vindt dat hij hierdoor ernstig benadeeld wordt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de einddatum van zijn detentie, komt hij in aanmerking voor het verlenen van algemeen verlof. Op 25 januari 2007 heeft klager een verzoek om algemeen
verlof
ingediend voor het weekeinde van 6 maart 2007, zulks in verband met de verjaardag van zijn zoon. Verzoeker is Brits onderdaan en woont met zijn gezin in Groot Brittannië. Klager heeft een verlofadres opgegeven in Nederland. Het openbaar ministerie
heeft
negatief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van verlof. De politie van het District Oosterhout heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres. De inrichting heeft negatief geadviseerd. De selectiefunctionaris heeft het verzoek
afgewezen omdat klager geen enkele binding heeft met Nederland en het verlof niet tot doel heeft het voorbereiden van een terugkeer in de samenleving. Daarnaast bestaat de verwachting dat klager, na ommekomst van het verlof, niet zal terugkeren naar de
inrichting.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het Landelijk Parket heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van het verlenen van verlof.
De politie van het district Oosterhout heeft positief geadviseerd ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 december 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Naar voren is gekomen dat klager de Britse Nationaliteit heeft, in Groot Brittannië een gezin heeft en daar ook woont en werkt. Enige band met Nederland is niet aannemelijk geworden. Gelet daarop wordt voldoende aannemelijk geacht dat er een groot
risico bestaat dat klager zich, bij een positieve beslissing op zijn verlofaanvraag, aan de verdere tenuitvoerlegging van zijn detentie zal onttrekken door Nederland (op enigerlei wijze) te verlaten. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde
omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 februari 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven