Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2907/GB, 21 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/2907/GB

Betreft: [klager] datum: 21 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 22 augustus 2005 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis-unit van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht.

3. De standpunten
3.1. Het beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek is door klager als volgt toegelicht.
Heel klagers familie - inclusief hijzelf - is inmiddels verhuisd vanuit Den Haag naar Delft. Hij woont dus niet meer in dezelfde stad als de slachtoffers en wil geen confrontatie aangaan of onrust veroorzaken. Klager heeft zijn straf gehad en hij wil
weer gaan werken aan zijn terugkeer in de maatschappij.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager functioneert positief in de inrichting en gaat goed met de regels om. Om die reden ondersteunt de inrichting een mogelijke plaatsing in een b.b.i.. Ook de politie heeft geen bezwaar, omdat het verlofadres niet in hun systeem voorkomt. Het OM
heeft daarentegen wel bezwaar tegen plaatsing in een b.b.i. vanwege het feit, dat het vonnis nog niet onherroepelijk is en omdat de fictieve einddatum nog zeer ver weg ligt. De reden voor de beslissing om klager niet in een b.b.i. te plaatsen is, dat
de
inrichting geen informatie kan geven over een eventuele confrontatie met de slachtoffers in relatie tot de maatschappelijke onrust die het delict heeft gegeven. Daarom kan geen inschatting worden gemaakt van het recidiverisico, anders dan dat klager
een
verlofadres heeft opgegeven in Delft, terwijl het delict heeft plaatsgevonden in Den Haag. Geografisch gezien liggen deze twee plaatsen aan elkaar vast.
Dit alles vormt een contra-indicatie voor plaatsing in een b.b.i. vanwege het aan een dergelijke inrichting verbonden regimaire verlof.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI) komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die
een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

In de toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling
daarvan
is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking),
alsmede
of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de
gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.2. Gelet op de selectiestukken waaruit blijkt – naar thans moet worden aangenomen - dat de fictieve einddatum van klagers detentie 21 april 2008 is, komt klager in beginsel in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i.

Door de inrichting is een positief advies gegeven omdat klager goed functioneert en goed omgaat met de regels in de inrichting. De politie blijkt geen bezwaar te hebben. Het OM heeft negatief geadviseerd omdat klagers veroordeling nog niet
onherroepelijk is en omdat de VI-datum nog te ver in de toekomst ligt. De selectiefunctionaris heeft die overweging overgenomen. Er is geen sprake van een executie-indicator. Weliswaar kan in hoger beroep een hogere straf worden opgelegd maar in
verband
met de Wet doorplaatsen in eerste aanleg veroordeelden (Stb. 2005, nr. 280; kamerstukken 29519) moet worden uitgegaan van de VI-datum zoals die volgt uit het vonnis in eerste aanleg.

4.3. Gezien het bovenstaande komt de beroepscommissie tot de conclusie, dat de beslissing zoals deze door de selectiefunctionaris is gemotiveerd, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als redelijk of billijk worden kan worden
aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij
kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. G.J. Fleers en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van D.C. Carsten, secretaris, op 21 februari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven