Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2592/GM, 8 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2592/GM

betreft: [klager] datum: 8 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.M.A. Jegers, advocaat te Heerlen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Geerhorst te Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 oktober 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam, zijn klager, zijn raadsman noch de inrichtingsarts, hoewel allen behoorlijk daartoe opgeroepen, verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 september 2006, betreft:
a. het niet zorgvuldig behandelen van buik- en maagklachten; en
b. het niet voorschrijven van een bepaald anti-allergiemiddel.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft éénmaal contact gehad met de inrichtingsarts met betrekking tot zijn maagklachten (braken en dergelijke). Na dat consult heeft klager paracetamol verstrekt gekregen door de verpleegkundige. Klager heeft drie maal verzocht om de arts te
mogen bezoeken in verband met de maagklachten en het braken. Klager is in die periode niet opgeroepen en de medische dienst bleef hem paracetamol verstrekken. Het niet oproepen voor een bezoek aan de arts is geschied in strijd met de zorgplicht van de
arts, die verantwoordelijk is voor het handelen van de verpleegkundige.
Ten aanzien van onderdeel b:
Door de zus van klager is bij de inrichting doorgegeven welk anti-allergiemiddel klager voorgeschreven kreeg. Klager begrijpt niet waarom hem dat middel in de inrichting niet is verstrekt. Hij heeft – in zijn ogen – onnodig nieuwe allergietesten moeten
ondergaan en tijdens zijn detentie last gehad van jeuk (omdat hij niet het juiste medicijn verstrekt kreeg).

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, schriftelijk nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager heeft zelf nooit tegenover de arts aangegeven dat er sprake was van maaglast. Dit is ongevraagd naar voren gebracht door de inrichtingsverpleegkundige. Deze meldde op 28 augustus 2006 dat er sprake was geweest van een kortdurende maaglast, die
inmiddels niet meer als klacht bestond. Dit werd in aanwezigheid van klager naar voren gebracht en dit is toen door hem niet weersproken. Blijkens de intake-gegevens van klager, welke dateren van 23 augustus 2006, was er toen geen sprake van buikpijn,
maaglast of braken. Door de medische dienst is aan klager geen paracetamol voorgeschreven. Overigens kan een gedetineerde op de afdeling zelf vragen om een paracetamol-zetpil. De verstrekking daarvan valt onder de zelfzorg en komt niet voor rekening
van
de medische dienst. Tijdens het spreekuur van de arts is de buikklacht nooit ter sprake gekomen. Tijdens het consult van 28 augustus 2006 was er sprake van moeite met slapen, hetgeen een gevolg kan zijn van spanningen. In dat kader zijn door de
verpleegkundige toen ook de eerdere buikklachten genoemd. Ook buikklachten kunnen voortkomen uit (emotionele) spanningen. Klager is door de arts gezien op 28 augustus, 7 en 11 september 2006. Klager is op 14 september niet bij de medische dienst
geweest. Met betrekking tot de allergieklachten geldt dat in de intake slechts algemeen over dit onderwerp gesproken wordt. Op 28 augustus 2006 geeft klager niet de indruk ernstige last van jeuk te hebben. Klager kon niet aangeven welke arts hem op
allergie heeft getest. Omdat navraag daarnaar dus niet mogelijk was, is besloten tot een allergietest. Toen bleek dat de uitslag van die test langer op zich liet wachten, is besloten hem vooralsnog een tablet te verstrekken van het door klagers zuster
genoemde anti-allergiemiddel (Desloratadine FO 5 mg).

3. De beoordeling
De beroepscommissie is ten aanzien van onderdeel a van de klacht van oordeel dat niet is gebleken van een onzorgvuldig medisch handelen ten aanzien van de door klager gestelde maag/buik problemen. Niet is aannemelijk geworden dat klager deze klachten
naar voren heeft gebracht bij de medische dienst. De gestelde verstrekking van paracetamol komt, zo dit al onzorgvuldig zou moeten worden geacht, niet voor rekening van de medische dienst. Zo klager al paracetamol verstrekt heeft gekregen, is
aannemelijk dat dit in het kader van de zelfzorg is geschied door het afdelingspersoneel van klagers verblijfsafdeling.

Met betrekking tot onderdeel b van de klacht geldt dat het niet (direct) verstrekken van medicatie voor de door klager gestelde allergieklachten niet onzorgvuldig moet worden geacht. Vast is komen te staan dat de voorschrijvend arts van die medicatie
niet bekend was bij de inrichting. Om die reden diende de inrichtingsarts eerst de aard van de gestelde allergische klachten te (laten) onderzoeken alvorens een bepaalde medicatie voor te schrijven. De omstandigheid dat de arts vervolgens, toen het
langer bleek te duren alvorens de uitslag van dat onderzoek bekend was, aan klager het voordeel van de twijfel heeft gegeven, maakt dit niet anders nu de aard van de betreffende medicatie zich tegen dat (tijdelijk) verstrekken niet verzet en een
dergelijke tijdelijke verstrekking ook niet ongebruikelijk is.

De beroepscommissie is – het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien – van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts ten aanzien van onderdeel a en b van de klacht niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 februari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven