Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2615/GM, 8 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2615/GM

betreft: [klager] datum: 8 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 oktober 2006 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 december 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b./ISD Rotterdam heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 5 september 2006, betreft het zonder nader overleg met de huisarts staken met de verstrekking van Valium.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft meerdere malen als gedetineerde verbleven in het h.v.b./ISD Rotterdam in Hoogvliet. Klager gebruikt, op voorschrift van zijn huisarts, [...], al ongeveer tien jaar Valium. Reden voor dat
voorschrift is dat klager, die veteraan is, lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (p.t.s.s.). Klager heeft steeds tegenover de medische dienst aangegeven dat hij die Valium op voorschrift van zijn huisarts gebruikte. De arts heeft nooit overleg
gehad met klagers huisarts. Klager is ook in andere inrichtingen gedetineerd geweest. Daar is nooit de medicatie afgebouwd. In Hoogvliet werd aangegeven dat men daar het zogenaamde benzodiazepinen-beleid volgde. Daarbij is klager overigens nooit
gevraagd of hij eventueel bereid was een vervangend middel in te nemen. Ook heeft klager niet de mogelijkheid gehad om zijn problemen met de inrichtingspsychiater te bespreken. Hem werd verteld dat de psychiater voor hem geen tijd had. Naast de Valium
gebruikt klager ook Methadon. Dat middel gebruikt hij in verband met een heroïneverslaving. Klager gebruikte indertijd twee gram heroïne per dag en zou daarvoor 130 mg. Methadon verstrekt moeten krijgen. Klager is inmiddels al ruim zeven jaar
verslaafd.
De inrichting wilde de Methadon niet verstrekken omdat klager dit – zo zei men – enkel zou gebruiken om stoned te worden. Klager is het daar niet mee eens. Na klagers detentie heeft zijn huisarts hem direct weer Valium voorgeschreven. Hem werd driemaal
daags tien milligram voorgeschreven. Klager wil graag een schadeloosstelling voor de dagen dat hem geen Valium is verstrekt en voor de tijd die hij ten onrechte in een strafcel heeft verbleven.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager was tijdens zijn detentie uitgebreid in beeld bij de medische dienst. Hij is door alle betrokken disciplines van het PMO gezien. Er bestaat geen indicatie voor langdurig gebruik van
benzodiazepinen. Hem is meerdere malen uitgelegd dat dit geen goed middel is voor zijn klachten en dat dit middel, als het wel wordt voorgeschreven, slechts kortdurend mag worden verstrekt. Aan klager is een alternatief middel aangeboden maar dit
weigert hij. Namens de inrichtingsarts wordt gemeld dat hij van mening is, dat klager op zorgvuldige wijze door het medisch team wordt begeleid. Klager heeft tijdens een eerdere detentie voor een korte periode één maal daags 10 mg. Diazepam (Valium)
voorgeschreven gekregen.

3. De beoordeling
Onweersproken is dat klager, voorafgaand aan de laatste detentie, Diazepam (Valium) gebruikte op voorschrift van zijn huisarts. Dat middel werd hem voorgeschreven in verband met de aanwezigheid van een p.t.s.s. Ook is onweersproken dat de
inrichtingsarts van het h.v.b./ISD éénzijdig heeft besloten tot afbouw van de verstrekking van dat middel.

Uit het medisch dossier van klager komt daarbij het volgende naar voren. De inrichtingsarts heeft, alvorens tot de afbouw over te gaan, geen informatie opgevraagd bij de voorschrijvend arts, hoewel dit op zich voor de hand zou hebben gelegen (ook al is
de vraag gerechtvaardigd of Diazepam een adequaat geneesmiddel is in geval van een p.t.s.s.). Uit dat dossier wordt verder onvoldoende duidelijk of de afbouw van het gebruik van Valium heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het bepaalde in de
Handreiking benzodiazepinen van de medisch adviseur van 2 mei 2002.

Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing om de verstrekking van benzodiazepinen af te bouwen alsmede de wijze waarop die afbouw vervolgens heeft plaatsgevonden, onvoldoende
zorgvuldig moet worden geacht. De omstandigheid dat een achteraf geraadpleegde deskundige heeft aangegeven dat er bij klagers aandoening op zich geen noodzaak bestond voor de verstrekking van Valium, maakt dit oordeel niet anders. Gelet daarop moet het
handelen van de inrichtingsarts in dit geval worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig om aan klager terzake van dat onvoldoende zorgvuldig handelen een financiële tegemoetkoming toekennen. Zij zal de hoogte van het toe te kennen bedrag vaststellen op € 30,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b./ISD Rotterdam toekomende tegemoetkoming op € 30,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 februari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven