nummer: 06/1723/TB
betreft: [klager] datum: 5 februari 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D. van Alst, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 29 juni 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 oktober 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadslieden mr. D. van Alst en mr. H.A. Schenke en namens de Minister, mr. A.Th. M. ten Broeke,
landsadvocaat en [...], behandelingscoördinator bij de tbs-kliniek De Kijvelanden. Tevens is als toehoorder aanwezig [...], stagiaire bij het advocatenkantoor van mr. Schenke.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Prof. W.P.J. Pompestichting te Vught (hierna: Pompestichting).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 22 juli 1993 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 4 april 1996 is klager opgenomen in
de Pompekliniek. Tussen 11 februari 2000 en 30 maart 2000 verbleef klager in het Pieter Baan Centrum (PBC). Op 13 februari 2001 is klager geplaatst in de tbs-kliniek De Kijvelanden. Deze inrichting heeft klager op 5 oktober 2005 aangemeld voor
plaatsing
op een longstayafdeling. Bij advies van 25 november 2005 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Vervolgens is klager op 13 januari 2006 gehoord over de voorgenomen plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting. De Minister heeft op 24 januari 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 15 februari 2006
gerealiseerd. Bij uitspraak 06/164/TB en 06/349/TB van 30 mei 2006 heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen de longstayplaatsing op materiële grond gegrond verklaard omdat de Minister na herhaald rappel niet binnen de gegeven uiterste termijn de
gevraagde stukken heeft toegezonden en hij de beroepscommissie niet in staat heeft gesteld het beroep naar behoren te kunnen beoordelen. De beslissing van 15 februari 2006 is door de beroepscommissie vernietigd en de Minister is opgedragen met
inachtneming van haar uitspraak een nieuwe plaatsingsbeslissing te nemen binnen een maand na ontvangst van de uitspraak.
De Minister heeft op 29 juni 2006 beslist klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te plaatsen. Klager is voorafgaand, op 29 juni 2006, gehoord.
3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de beslissingen van de Minister van 24 januari 2006 en van 29 juni 2006 nagenoeg identiek zijn (ook wat betreft de onderbouwing) en dat er geen sprake is van een nieuwe beslissing doch
van
een herhaalde beslissing. In het geval dat het bestreden besluit in stand blijft wordt klager onevenredig in zijn belangen aangetast. Het kan niet de bedoeling zijn dat de zeer passieve opstelling van de Minister in de eerdere beroepsprocedure slechts
leidt tot een terme de grace. Klager verblijft reeds geruime tijd in een longstayvoorziening en wordt aldus al die tijd niet behandeld.
Niet is voldaan aan het criterium dat geen sprake is van een substantiële vermindering van het delictgevaar. De Kijvelanden heeft met machtiging onbegeleide verloven aan klager verleend en klager is op 28 juli 2003 geplaatst op de
preresocialisatie-afdeling Ambor. De onbegeleide verloven zijn stopgezet vanwege klagers weigering om libidoremmende medicatie te gebruiken, welk gebruik plotseling als voorwaarde voor verlofverlening noodzakelijk werd geacht. Dit heeft tot een impasse
in de behandeling geleid. De rechtbank Arnhem heeft op 23 september 2004 in het kader van de procedure tot verlenging van de tbs overwogen: ‘Niet alleen bij betrokkene, maar ook bij de kliniek ligt een verantwoordelijkheid om uit deze patstelling te
geraken. Vast staat immers wel dat de kliniek op voor betrokkene abrupte wijze de verloven heeft teruggedraaid om redenen die niet (geheel) aan betrokkene te wijten waren’. De weigering libidoremmende medicatie te gebruiken mag in geen geval plaatsing
op een longstayafdeling tot gevolg hebben. Met betrekking tot de door de kliniek gestelde voorwaarde om die medicatie te gebruiken is een procedure aanhangig gemaakt bij het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM). Een plaatsing van klager op
een longstayafdeling voordat het EHRM in die zaak een beslissing heeft genomen, is onaanvaardbaar.
Twee leden hebben het LAP advies van 25 november 2005 ondertekend. Niet kan worden vastgesteld of de hele commissie heeft geadviseerd.
Klager is vanuit de Pompekliniek overgeplaatst vanwege een vrouwelijk staflid. Ook in de Kijvelanden heeft klager een relatie met een vrouwelijk personeelslid. Klager heeft een jaar lang begeleide verloven en zes weken onbegeleide verloven gehad. Het
verlof is gestaakt doordat klager weigerde mee te werken. Dit werd gevoed door klagers koppigheid en onvoldoende uitleg over de betreffende medicatie. De kliniek heeft te weinig gedaan om klager voor te lichten over een nieuw verloftraject. Daardoor is
ook de verharding bij klager ontstaan. Er is een ontwikkeling gaande bij klager, hij heeft meer oog voor zijn omgeving. Klager heeft een mager sociaal netwerk, hij is ook op jonge leeftijd in de tbs gekomen. Klager heeft echter de contacten wel kunnen
behouden. Het is van groot belang klager perspectief te bieden. Klager hoort niet thuis op een longstayafdeling, dat is ook de mening van de Pompekliniek. Het is een schending van een grondrecht om medicatie te eisen.
Het gaat redelijk met klager in de longstayvoorziening in Vught. Klager wil daar niet de rest van zijn leven blijven. Klager was klaar met zijn behandeling en bezig te resocialiseren. Hij had een netwerk opgebouwd, een stageplek geregeld en was bezig
buiten de kliniek een leven op te bouwen. Klager had alleen nog gesprekken met een psychotherapeut en volgens klager was hij niet meer delictgevaarlijk. Dat was allemaal ineens weg. Het ligt niet aan klager, maar aan de kliniek, die steeds de afspraken
verandert. De kliniek is door de incidenten rond het verlof en de publiciteit daarover voorzichtiger geworden in het verlofbeleid. De inrichting leeft continu in angst dat er iemand tijdens verlof in de fout gaat. Klager is van mening dat medicatie
geen
enkele zin heeft en slechts schijnveiligheid biedt.
[...] licht toe dat de behandeling in een impasse is geraakt. De behandeling is bij klager niet aangeslagen en derhalve zijn de onbegeleide verloven ingetrokken. Uit de risicotaxatie komt een ernstige psychopathologie naar voren en klager beschikt over
weinig empathie. Het gebruik van medicatie is van belang bij deze stoornis. Naar aanleiding van een aantal ernstige verlofincidenten in het verleden is men nu vanuit wetenschappelijke hoek van oordeel dat het slikken van libidoremmende middelen
noodzakelijk is voor een verloftraject. In het voortraject voor het verlof is met klager over deze middelen gesproken. Dat was toen nog geen reden om verlof niet te laten doorgaan. De verloven zijn zonder problemen verlopen. Klager heeft slechts
éénmaal
ongeremd gedrag vertoond in een café. In juli 2004 zijn er voorwaarden opgesteld voor klagers verlof. Klager heeft een zeer beperkt netwerk, geen werk, een verstoord dag- en nachtritme en klager gebruikt softdrugs. Ook gaf klager weinig inzicht in zijn
financiële planning. Het was voor klager moeilijk om met de inrichting tot overeenstemming te komen en mede doordat klager niet bereid is medicatie te slikken is de behandeling in een impasse gekomen. Uit een recent verschenen rapport blijkt dat het
niet kunnen houden aan voorwaarden recidiverend werkt. Klager wilde liever individuele therapie, maar in de Kijvelanden wordt gewerkt met groepstherapie. Nadat klagers verlof is ingetrokken heeft klager niet meer meegewerkt aan de totstandkoming van
een
nieuw verloftraject. Er is een machtsstrijd tussen klager en de inrichting ontstaan.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangspunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing in een longstayvoorziening te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Namens klager wordt aangevoerd dat er geen sprake is van een nieuwe beslissing doch van een herhaalde beslissing. Bij beschikking van 29 juni 2006 is wederom beslist om klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting. Hierbij is,
zoals ook in de overwegingen van dit besluit is opgenomen, de inhoud van de brief van 22 juni 2006 van de behandelcoördinator longstay, locatie Vught, van de Pompestichting, in de overwegingen betrokken. De stelling dat sprake zou zijn van identieke
besluiten is daarom onjuist.
Namens de Minister heeft [...] het woord gevoerd overeenkomstig de aan de beroepscommissie overgelegde pleitnota, voor zover inhoudende, verkort en zakelijk weer gegeven.
De behandeling van klager is overheerst door strijd over de voorwaarden voor resocialisatie. In de Pompekliniek kwam geen therapeutische relatie tot stand. Klager verzette zich vanwege zijn narcistische krenkbaarheid tegen het problematiseren van zijn
persoonlijkheidstrekken en delictgevaarlijkheid. Uit het verlengingsadvies van De Kijvelanden van 20 juli 2004 wordt duidelijk dat de kliniek gedurende een periode van twee jaren diverse pogingen heeft ondernomen om met klager tot overeenstemming te
komen over de voorwaarden voor resocialisatie. Dat heeft uiteindelijk nergens toe geleid. Klager wil de regie houden en verzet zich tegen door de kliniek gestelde voorwaarden. Uit onderzoek is gebleken dat er bij klager sprake is van psychopathie en
van
een grote kans op nieuwe seksuele delicten. De risicotaxatie uit november 2004 maakt duidelijk dat er weinig veranderingen zijn. De kans op toekomstig gewelddadig seksueel gedrag wordt onveranderd hoog geoordeeld.
Eind november 2005 oordeelt de LAP dat de vele pogingen om de persoonlijkheidsproblematiek en seksuele problemen van klager te beïnvloeden niet hebben geleid tot een vergroting van het ziekte-inzicht en probleembesef bij klager. De Pompekliniek merkt
in
een rapport van 22 juni 2006 op dat klager niet in staat is zijn leven zelfstandig vorm te geven. De pro justitia rapportage van psycholoog Zuidhof (28 juni 2006) en zenuwarts Nijdam (3 juli 2006) bevestigen het beeld: klager stelt zich onbeïnvloedbaar
op, weigert behandeladviezen welke eventueel zouden kunnen leiden tot het doorbreken van de ontstane impasse en volhardt in zijn ontkenning recidivegevaarlijk te zijn. Deze deskundigen zijn niet tot andere inzichten gekomen over de mogelijkheden van op
verandering gericht rapportage.
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 11 april 2005, 04/2746/TA, reeds overwogen dat het resocialisatietraject niet is stopgezet omdat klager weigerde de medicatie in te nemen. Er was sprake van een aantal factoren. Klager had geen zinvolle
dagbesteding en problemen met zijn financiën. Na stopzetting van het resocialisatietraject is de casus van klager en zijn risicotaxatie opnieuw bekeken. Vervolgens is door de verlofcommissie geconcludeerd dat libidoremmende medicatie noodzakelijk is.
Klager is een recidiverende zedendelinquent en resocialisatie kan slechts aan de orde zijn wanneer het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht.
De Minister heeft zich voorafgaand aan de bestreden beslissing door de Pompestichting laten informeren over het functioneren van klager op de longstayvoorziening in Vught en mede daarop zijn beschikking gebaseerd. Uit recente beslissingen van de
voorzitters uit de beroepscommissie op schorsingsverzoeken leidt de Minister ook af dat de beroepscommissie met de beslissing van 30 mei 2006 niet heeft bedoeld dat de nieuw te nemen beschikking louter een terugplaatsing in een behandelkliniek, niet
zijnde een longstayvoorziening, kon betreffen.
Zoals uit het verlengingsadvies van de Pompekliniek kan worden afgeleid, zijn er positieve ontwikkelingen te melden over het gedrag van klager. Voor het eerst sinds lange tijd stelt hij zich actief op in zijn leefgroep. Indien die ontwikkeling een
bestendige blijkt te zijn en de Pompestichting aangeeft dat klager toe is aan een nieuw traject, dan zal een andere tbs-kliniek advies uitbrengen over de behandel- en resocialisatiemogelijkheden van klager. Een afspraak van die strekking is door de
Minister met de Pompestichting gemaakt.
Het beroep zal ongegrond moeten worden verklaard.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.
Namens klager is aangevoerd dat er geen sprake is van een nieuwe beslissing doch van een herhaalde beslissing. Bij beschikking van 29 juni 2006 heeft de Minister wederom beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting.
Hierbij is, zoals ook in de overwegingen van dit besluit is opgenomen, de inhoud van de brief van 22 juni 2006 van de behandelcoördinator longstay, locatie Vught, van de Pompestichting, in de overwegingen betrokken. Van identieke besluiten is derhalve
geen sprake.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 5 oktober 2005, het advies van de LAP van 25 november 2005, welke naar het oordeel
van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, alsmede de op 28 juni 2006 en 3 juli 2006 uitgebrachte
zesjaarsverlengingsrapportage, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in De Kijvelanden niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor
plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege
persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt. In het LAP advies van 25 november 2005 wordt overwogen “dat in de afgelopen tien jaar vele pogingen zijn gedaan de ernstige en vroege
persoonlijkheidsproblematiek en seksuele problematiek te beïnvloeden, zonder dat dit geleid heeft tot vergroting van ziekte inzicht en probleembesef bij klager, bij wie de compliance met betrekking tot de behandeling dan ook immer volstrekt onvoldoende
is gebleven”.
Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling dan wel resocialisatiemogelijkheden of alternatieve plaatsingsmogelijkheden zijn aangeboden alsmede dat zijn delictgevaarlijkheid schromelijk wordt overdreven, wordt geen
grond
gevonden in de stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht en in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Klager is niet bereid om zich in enige mate afhankelijk van anderen op te stellen en wil zich niet
houden aan de bij de resocialisatie te stellen voorwaarden. Klager weigert voorts libidoremmende medicatie te gebruiken. Door een dergelijke opstelling blokkeert klager zijn vooruitzichten op een terugkeer in de maatschappij. Klager zelf ontkent
recidivegevaarlijk te zijn, terwijl alle bij de behandeling betrokken deskundigen en externe rapporteurs het recidiefrisico als hoog beschouwen.
Voorts is van belang dat de Minister met de Pompestichting heeft afgesproken dat, indien zich behandelmogelijkheden voordoen en de Pompestichting aangeeft dat klager toe is aan een nieuw traject, in dat geval een andere tbs-kliniek advies zal
uitbrengen
over de behandel- en resocialisatiemogelijkheden van klager.
Klagers raadsman heeft aangevoerd dat het advies van de LAP door slechts twee leden is ondertekend en dat niet kan worden vastgesteld of de hele commissie heeft geadviseerd.
De beroepscommissie overweegt hieromtrent het volgende. Uit het Reglement van de LAP blijkt dat de commissie bestaat uit vijf leden – te weten drie behandeldirecteuren van tbs-inrichtingen en twee leden vanuit de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD)
-, zonder dat is voorgeschreven dat alle adviezen steeds door alle leden worden opgesteld en ondertekend. Dit zou met het oog op een objectieve beoordeling van de casus al op bezwaren stuiten, indien de klager afkomstig is uit een tbs-inrichting
waarvan
één van de directeuren lid van de LAP is. Voor de advisering vanuit de LAP is wezenlijk dat deze vanuit multidisciplinair kader en onafhankelijk plaatsvindt. Niet gebleken is dat dit in het onderhavige geval niet het geval is geweest.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught, te plaatsen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Donker, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 5 februari 2007
secretaris voorzitter