Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 07/0081/GV, 12 februari 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 07/81/GV

betreft: [klager] datum: 12 februari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 januari 2007 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij volgt toegelicht. Eerder heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de afwijzing van een verzoek om algemeen
verlof
gegrond verklaard en aan de selectiefunctionaris opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. De selectiefunctionaris heeft het verzoek vervolgens om onbegrijpelijke redenen afgewezen. Klager bestrijdt niet dat tegen hem verslag is opgemaakt ter zake
van het voorhanden hebben van contrabande. Uit het betreffende verslag kan evenwel duidelijk worden afgeleid dat de betreffende contrabande niet het eigendom was van klager. Overigens begrijpt klager niet waarom het voorhanden hebben van die
contrabande
reden is voor de afwijzing van zijn verzoek. Hij heeft tijdens detentie nooit verdovende middelen gebruikt. Buiten dit ene incident is er nimmer iets voorgevallen. Overigens weet ook het personeel van de inrichting dat de betreffende contrabande niet
het eigendom was van klager. Tegen klager is door de verslagleggende personeelsleden aangegeven dat zij wel wisten dat de betreffende softdrugs niet van hem waren maar dat zij toch verslag van het voorval moesten opmaken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In de uitspraak van de beroepscommissie van 4 december 2006 (met kenmerk 06/2744/GV) is aan de selectiefunctionaris opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op een verzoek om algemeen verlof van klager. De selectiefunctionaris heeft op 4 januari
2007 andermaal afwijzend beslist op dat verzoek. Ten tijde van het nemen van de eerdere, thans vernietigde, beslissing van de selectiefunctionaris, was nog niet bekend dat klager een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen ter zake van het
voorhanden hebben van softdrugs. Omdat het voorhanden hebben van softdrugs een contra-indicatie is voor het verlenen van verlof is tot de hiervoor genoemde afwijzing besloten.

Op klagers verlofaanvraag zijn bij gelegenheid van de eerdere – thans vernietigde – beslissing de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis voor psychologisch onvolwassenen De Schie te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft – eveneens bij gelegenheid van de eerdere beslissing - aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verzochte verlof.
De politie Rotterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van verlof.

3. De beoordeling
Klager is preventief gedetineerd in afwachting van de behandeling van zijn strafzaak door de Hoge Raad.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie heeft in haar eerdere beslissing van 4 december 2006 aangegeven dat een voor klager minder vergaande beslissing op het verzoek om algemeen verlof had kunnen worden genomen. De beroepscommissie heeft daarbij opgemerkt dat, teneinde
ongewenste confrontaties met het slachtoffer te voorkomen, eventueel bijzondere voorwaarden zouden kunnen worden verbonden aan een verlof.
De selectiefunctionaris heeft in afwijking van hetgeen door de beroepscommissie heeft overwogen, het verzoek andermaal afgewezen. Beoordeeld dient daarom te worden of nieuwe feiten en/of omstandigheden bekend zijn geworden, die een afwijzing kunnen
rechtvaardigen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat het geval. Vastgesteld kan immers worden dat klager op 19 december 2006 in de inrichting contrabande, te weten (vermoedelijk) softdrugs voorhanden heeft gehad. Klager ontkent dit ook niet
maar geeft aan dat dit niet zijn eigendom was. De beroepscommissie gaat aan dat verweer voorbij nu het enkele voorhanden hebben van die contrabande reeds een voldoende zware contra-indicatie oplevert voor het verlenen van een algemeen verlof. Daarom
moet worden geoordeeld dat de (hernieuwde) afwijzing van het verzoek om algemeen verlof, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder c en d van de Regeling tijdelijk verlaten
van
de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 februari 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven