Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2941/GV, 19 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2941/GV

betreft: [klager] datum: 19 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 november 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers detentiefasering zou volgens Westlinge met drie maanden worden uitgesteld in plaats van met zes
maanden. Zijn urinecontroles zijn altijd schoon geweest en hij heeft zich altijd gehouden aan de voorwaarden, die aan zijn vorige verloven waren verbonden. Klager gebruikt geen drugs meer en begrijpt niet dat zijn verlofaanvraag is afgewezen. Hij komt
ook niet tijdens verlof op de plaats van het delict en zoekt ook geen contact met zijn slachtoffers.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft in Westlinge cocaïne gebruikt. Daarnaast heeft het openbaar ministerie aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening. De politie wil niet dat klager in de omgeving van het delict en/of de slachtoffer(s) komt. Dit heeft te maken met
klagers langdurige druggebruik. Op 2 oktober 2006 had klager soft- en harddrugs in zijn bezit in Westlinge. Als gevolg daarvan is hij teruggeplaatst naar een gesloten setting: de gevangenis Veenhuizen. Daarnaast betekent het gebruik van harddrugs voor
gedetineerden dat zij voor een periode van zes maanden uitgesloten zijn van detentiefasering en vrijheden. Dit staat vermeld in de nota drugsontmoedigingsbeleid. Ook bij klager is dit het geval.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag mits de uitslag van de afgenomen urinecontrole negatief zou zijn.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zwolle heeft negatief geadviseerd terzake van verlofverlening.
De politie heeft aangegeven dat een positief advies wordt gegeven echter wel met het verzoek dat klager zich niet op de Goedewerf te Almere Haven gaat ophouden, omdat hij daar het strafbare feit gepleegd heeft en mogelijk in contact kan komen met
omwonenden van het toenmalige dealadres waar klager woonachtig was.
Brijder-verslavingszorg heeft op 19 juli 2006 aangegeven dat de woonsituatie bij zijn ouders in huis de kans op recidive verhoogt omdat hij daar veelvuldig geconfronteerd wordt met criminele en gebruikende kennissen. Klager is sterk beïnvloedbaar en
het
zal moeilijk voor hem worden om blijvend op afstand van deze scene te blijven. Trainingen worden geadviseerd. Positief wordt geadviseerd voor doorfaseren naar een zeer beperkt beveiligde inrichting.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 februari 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager op 2 oktober 2006 soft- en harddrugs in zijn bezit heeft gehad en in het kader van het drugsontmoedigingsbeleid voor een periode van zes maanden in beginsel niet in aanmerking komt voor verlofverlening. De
beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een dusdanige contra-indicatie vormt voor verlofverlening dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium van zijn detentie rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de
Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder c van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 19 december 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven