Nummer: 06/2108/GB
Betreft: [klager] datum: 10 november 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 augustus 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 8 december 2000 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis/ISD Zoetermeer. Op 26 januari 2006 is hij geplaatst in het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Utrecht te Nieuwegein en in mei 2006 is hij geplaatst in de gevangenis/ISD
Utrecht,
eveneens in Nieuwegein, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is op 26 januari 2006 onvrijwillig overgeplaatst van de gevangenis Zoetermeer naar het h.v.b. te Nieuwegein. Daar heeft hij als passant bijna vijf maanden gezeten in afwachting van plaatsing in Vught. Klager heeft vervolgens bezwaar gemaakt
tegen
de plaatsing in Vught en is daarna ambtshalve in de gevangenis te Nieuwegein geplaatst.
Medio juli 2006 heeft klager een verzoek ingediend om overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen, waarbij hij met nadruk heeft aangegeven dat hij daar een studie (sportinstructeur) wil volgen, die alleen in die inrichting wordt georganiseerd. Dit
verzoek is door de BSD (de beroepscommissie begrijpt: de selectiefunctionaris) afgewezen. Klager is van mening dat de beslissing van de selectiefunctionaris niet billijk is, daar hij zijn belang van de te volgen studie groter acht dan de onderliggende
motivering van de selectiefunctionaris, die klager overigens niet helemaal duidelijk is.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
In de afgelopen vijfenhalf jaar van zijn detentie is klager meerdere keren overgeplaatst wegens incidenten die vaak fysiek geweld betroffen. Na een tussenstop op de BIBA te Scheveningen belandt klager eind januari 2006 in Nieuwegein. Op 13 februari
2006
is klager geselecteerd voor de gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught. Hiertegen heeft hij bezwaar gemaakt. De selectiefunctionaris heeft naar aanleiding van de aangevoerde argumenten besloten klager te plaatsen in de gevangenis te Nieuwegein. Deze
beslissing is genomen naar aanleiding van de uitgesproken voorkeur van klager, die geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze beslissing. In mei 2006 is klager intern op het gevangenisgedeelte geplaatst. Het gedrag van klager lijkt in de afgelopen vier
maanden een positieve wending te hebben genomen in Nieuwegein. Hij lijkt ook een invulling voor de toekomst te hebben gevonden. De opleiding tot fitnessinstructeur, die in de gevangenis Veenhuizen wordt verzorgd, gaat in december 2006 opnieuw van
start,
bestaat uit drie modules en duurt een half jaar. De opleiding loopt nu en men kan niet halverwege instromen. Klager moet echter nog ruim twee jaar in detentie verblijven. Zijn gedrag zal voor langere tijd acceptabel moeten blijven, te denken valt aan
een jaar, alvorens hij weer wordt overgeplaatst. Binnen deze twee jaar is er dan voldoende mogelijkheid om alsnog deze opleiding te volgen.
4. De beoordeling
Klager verblijft sinds 26 januari 2006 in Nieuwegein, eerst in het h.v.b. en sinds mei 2006 in de gevangenis aldaar. Tegen de plaatsing in deze gevangenis heeft hij geen bezwaar gemaakt. Op 18 juli 2006 heeft klager een verzoekschrift tot overplaatsing
naar de gevangenis Veenhuizen ingediend. In beginsel is het beleid dat een gedetineerde na achttien maanden verblijf in aanmerking kan komen voor overplaatsing naar een andere inrichting met een zelfde regime, tenzij er sprake is van doorslaggevende
argumenten op sociale en/of medische indicatie. Van een dergelijke indicatie is ten aanzien van klager niet gebleken. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Overigens merkt de beroepscommissie op dat klager, gelet op zijn strafrestant, nog voldoende gelegenheid heeft om tijdens zijn detentie de opleiding tot fitnessinstructeur te volgen en af te
ronden.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 10 november 2006
secretaris voorzitter