Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1547/TB, 12 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:12-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1547/TB

betreft: [klager] datum: 12 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 28 juni 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 november 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M. Stam, en namens de Minister, mr. W.B. Gaasbeek, landsadvocaat. Als toehoorder van
de Dienst Justitiële Inrichtingen was aanwezig, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager tijdelijk ter observatie over te plaatsen naar de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager verblijft vanaf 18 augustus 1995 in het FPC Veldzicht. Op 13 mei 2004 wordt klager geplaatst op de afdeling
Loena, een transmurale voorziening van FPC Veldzicht. Op 1 maart 2005 verzoekt de inrichting de minister om een machtiging transmuraal verlof. Op 16 maart 2005 bericht de minister de inrichting dat gelet op de recidiverende delictgeschiedenis en een
eerder mislukte poging tot resocialisatie een second opinion wordt aangevraagd. Op 10 mei 2005 verzoekt de minister de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Bosch een second opinion uit te voeren. Op 13 juni 2005 is klager teruggeplaatst binnen
de beveiligde ring van Veldzicht. De Minister heeft op 28 juni 2005 beslist klager tijdelijk voor een periode van zeven weken ter observatie over te plaatsen naar de Van der Hoevenkliniek. Deze overplaatsing is op 29 juni 2005 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het volgende standpunt ingenomen.
Klager meent dat hij ontvankelijk is in zijn beroep. Uit de stukken is niet gebleken dat en zo ja wanneer de beslissing van de minister aan klager ter kennis is gebracht. Nadat klager mondeling is medegedeeld dat hij zou worden overgeplaatst, heeft hij
hiertegen bezwaar aangetekend. Dat is geregistreerd.
Klager mocht menen dat zijn overplaatsing het gevolg was van plaatsgebrek in het FPC Veldzicht en dat zijn klaagschrift van 17 juni 2005 zich ook hiertegen uitstrekte. Indien klager de beslissing in augustus 2005 heeft ontvangen, heeft hij de strekking
hiervan niet goed begrepen; hij kon er niets mee. Voor hem was de beslissing een bevestiging dat hij intramuraal werd geplaatst, op dat moment in Utrecht. Het lag op de weg van de betrokken instelling het bezwaar door te geleiden naar de juiste
instantie.
Pas in november 2005 is een professionele rechtsbijstandverlener aan klager toegevoegd. Deze constateerde na ontvangst van de stukken en ter voorbereiding van de hoorzitting van 10 maart 2006 voor de beklagcommissie dat er manco’s zaten in de
procedure.
Hierin kan geen grond liggen voor de door de minister bepleite niet-ontvankelijkheid.

Inhoudelijk meent klager dat hij ten onrechte is overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek. De door de minister aangevoerde gronden kunnen de beslissing tot observatieplaatsing niet dragen. De recidiverende delictsgeschiedenis ligt in een ver
verleden. Wat betreft de eerder mislukte resocialisatiepoging, wordt gedoeld op de confrontatie in 2002 in Zwolle. Deze is echter als een doorbraak bestempeld, waarna klager gemotiveerd met zijn verdere behandeling aan de slag is gegaan. In 2003 is een
principe machtiging tot proefverlof verleend, waarbij klager al ruim een jaar extramuraal op de Loena verbleef. Klager heeft altijd op voorbeeldige wijze van zijn vrijheden gebruik gemaakt. Een beslissing tot herbeoordeling is niet begrijpelijk.
Klager kreeg op 27 juni 2005 de mededeling dat hij naar de Van der Hoevenkliniek zou gaan. De beslissing van de minister in maart 2005 tot aanvraag van een second opinion heeft hij niet meegekregen. Door de plotselinge intramurale overplaatsing naar
Utrecht voelde klager zich overvallen. Hij was niet voorbereid op een herbeoordeling. Hij is niet gehoord tav de observatie als doel. Klager heeft zich daar als een kat in een vreemd pakhuis gevoeld. Hij voelde zicht gestressed. Dat heeft de uitkomst
van de herbeoordeling negatief beïnvloed. De beslissing is ontoereikend voorbereid. Klager heeft na de beslissing contact opgenomen met een advocaat. Klager heeft geen beslissing ontvangen dat de termijn van zeven weken met negen dagen is verlengd.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Ten aanzien van de observatieplaatsing is door klager geen beroepschrift ingediend. De klacht die aanleiding gaf tot de uitspraak van de beklagcommissie van 10 maart 2006 had geen
betrekking op de observatieplaatsing, maar op de terugplaatsing van klager op het terrein van FPC Veldzicht. De omstandigheid dat klager ter zitting van de beklagcommissie ook bezwaren naar voren heeft gebracht tegen deze tijdelijke overplaatsing
betekent niet reeds daarom dat klager beroep heeft ingesteld tegen dit besluit. In het bestreden besluit is klager gewezen op de beroepsgang. Klager heeft bovendien bijstand gezocht van een professionele rechtsbijstandverlener. Klager is derhalve
niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Klager is op grond van artikel 13 Bvt ter observatie geplaatst in de Van der Hoevenkliniek omdat de minister gelet op de aanvraag voor omzetting van machtiging verlof naar een transmuraal kader, het nodig vond dat, gelet op de recidiverende
delictgeschiedenis en een eerder mislukte resocialisatiepoging, een second opinion gemaakt wordt. Gelet op de ruimteproblemen binnen FPC Veldzicht, kon op goede gronden besloten worden tot een observatieplaatsing in een andere inrichting.

4. De beoordeling
Ingevolge artikel 69, eerste en vierde lid Bvt juncto artikel 58, vijfde lid Bvt dient het beroepschrift tegen een beslissing tot plaatsing of overplaatsing uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van die beslissing te
worden ingediend. Een na afloop van de termijn van zeven dagen ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt dat het beroepschrift zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs van de indiener van het beroep kon worden
verlangd.

De beslissing is gedateerd op 28 juni 2005. Op 29 juni 2005 is klager feitelijk overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek. Niet aannemelijk is geworden dat klager hierna (tijdig) beroep heeft ingesteld. Uit de stukken komt naar voren dat klager bij
pleitnota van zijn raadsman eerst op 10 maart 2006 zijn bezwaren tegen de observatieplaatsing naar voren heeft gebracht. Het klaagschrift van 17 juni 2005 heeft niet betrekking op de observatieplaatsing temeer dit klaagschrift voor de bestreden
beslissing is gedateerd. Klager heeft uit de bestreden beslissing kunnen opmaken dat hij hiertegen beroep kon indienen binnen de gegeven termijn. Ter zitting is bovendien gebleken dat klager hierover telefonisch contact heeft opgenomen met zijn
advocaat. Klager kan om die reden niet in zijn beroep worden ontvangen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, prof.dr. F.A.M. Kortmann en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 12 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven