Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2904/GB, 9 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 06/2904/GB

Betreft: [klager] datum: 9 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 november 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager ongegrond verklaard. Het bezwaar is gericht tegen de beslissing om aan de deelname aan een penitentiair programma (p.p.) de navolgende voorwaarde te verbinden:
”dat klager tijdens de uitvoering van het p.p. niet in Eindhoven mag komen, behoudens voor kwesties die echt noodzakelijk zijn en daarbij op geen enkele wijze de confrontatie met slachtoffers/nabestaanden van het door klager gepleegde delict aangaat.
De
noodzaak van het regelen van kwesties dient door de Reclassering Nederland geverifieerd te worden, waarna de tijd die nodig is om in Eindhoven voor deze doeleinden te bezoeken zal worden bepaald”.

2. De feiten
Klager is sedert 27 februari 2001 gedetineerd. Na een verblijf in de gevangenis Veenhuizen is hij op 8 maart 2006 overgeplaatst naar de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) Het Keern te Hoorn. Vanuit deze inrichting is hij geselecteerd voor
deelname aan een p.p. Op 25 september 2006 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij de locatie Roermond.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de aan het p.p. verbonden bijzondere voorwaarde. Hij verwijst voor zijn bezwaren naar de inhoud van het bezwaarschrift. Daarin heeft hij – onder meer – aangevoerd dat het openbaar ministerie bij gelegenheid van zijn
z.b.b.i.-plaatsing heeft aangegeven geen bezwaar te hebben indien klager regimaire verloven zou doorbrengen in Eindhoven. Daarvoor zou klager dan wel in een b.b.i. geplaatst moeten worden. Klager heeft toen, omdat plaatsing in een z.b.b.i. voor hem
prioriteit had, aangegeven een verlofadres in Amsterdam te willen nemen. Klager is toen in de z.b.b.i. in Hoorn geplaatst, met de voorwaarde dat hij niet in Eindhoven zou komen tot het moment van p.p. al dan niet met elektronisch toezicht (e.t.).
Klager
is van mening dat daaruit kan volgen dat hij tijdens zijn p.p./e.t.-traject wel in Eindhoven mag komen. Tegen die voorwaarde heeft klager overigens beroep ingesteld en dat beroep is door de beroepscommissie gegrond verklaard. Klager zou niet in
Eindhoven mogen komen, mede omdat zijn eigen veiligheid dan in gevaar zou komen. Klager vindt dat een bedreiging aan zijn adres. Overigens is klager van mening dat de slachtoffers en/of nabestaanden altijd de confrontatie met hem zouden kunnen aangaan,
ook als hij in Amsterdam zou wonen. Klager zal die confrontatie niet opzoeken. Doordat hij nu een verblijfadres in Valkenswaard moet nemen, moet klager schulden maken. Die verblijfplaats is nodig omdat klager in zijn p.p./e.t.-traject de reeds gestarte
makelaarsopleiding moet kunnen volgen. Klager is van mening dat de bijzondere voorwaarde verder onredelijk bezwarend is. Als hij bijvoorbeeld het graf van zijn broer wil bezoeken of zijn oma, die hij al vijfeneenhalf jaar niet meer gezien heeft, wil
bezoeken, zou hij eerst de noodzaak moeten aantonen aan de reclassering. Als klager voor zijn werkzaamheden onverwachts Eindhoven zou moeten bezoeken, kan van zijn werkgever niet worden verwacht dat hij daarvoor eerst toestemming vraagt bij de
reclassering. Klager heeft verzocht het beroep mondeling nader te mogen toelichten.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het bezwaarschrift van klager is ongegrond verklaard. Reden daarvoor was dat uit de inlichtingen van de politie Eindhoven blijkt dat de emoties bij de nabestaanden nog sterk aanwezig zijn, waardoor een ongestoord verloop van klagers detentie niet kan
worden gegarandeerd. De selectiefunctionaris heeft de onderhavige voorwaarde verbonden aan zijn beslissing in verband met de gevoelens van de nabestaanden. Deze mensen kunnen niet begrijpen dat klager, die veroordeeld is tot een gevangenisstraf van
tien
jaar, al vijfeneenhalf jaar na het plegen van het delict buiten de gevangenismuren komt. De woning van de echtgenoot van het slachtoffer ligt op ongeveer 400 meter van de woning van klagers ouders. Justitie is verantwoordelijk voor een goed verloop van
de detentie. Het is voorstelbaar dat, door de aanwezige emoties, klagers verblijf in Eindhoven problemen zou kunnen veroorzaken. Om eventuele risico’s uit te kunnen sluiten en klager op een verantwoorde manier aan zijn p.p. te kunnen laten deelnemen,
is
besloten deze voorwaarde aan het p.p. te verbinden.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om thans op het beroep te beslissen. Het verzoek van klager om zijn beroep mondeling te mogen toelichten wordt daarom afgewezen.

4.3. Blijkens het selectieadvies van de directeur van de z.b.b.i. komt klager in beginsel voor deelname aan een p.p./e.t. in aanmerking. Ook de Reclassering Nederland heeft positief geadviseerd. De selectiefunctionaris heeft daartoe ook besloten.
Evenwel heeft hij naar aanleiding van een proces-verbaal van bevindingen van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost d.d. 4 september 2006 besloten om aan de deelname aan dat p.p./e.t. de bestreden voorwaarde te verbinden. Hoewel de beroepscommissie begrip
heeft voor de belangen van klager op vrije bewegingsmogelijkheden binnen de uitvoering van het p.p., acht zij in dit geval de belangen van de slachtoffers voldoende zwaarwegend om te komen tot de oplegging van die voorwaarde. Daarbij heeft de
beroepscommissie meegewogen dat justitie naast de zorg voor een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie, ook de zorg draagt voor de veiligheid van de gedetineerde tijdens die detentie. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van
de selectiefunctionaris moet daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 januari 2007

secretaris voorzitter

Naar boven