Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/3004/GV, 4 januari 2007, beroep
Uitspraakdatum:04-01-2007

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/3004/GV

betreft: [klager] datum: 4 januari 2007

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.D. Onland, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 november 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat klager, anders dan in de bestreden beslissing staat vermeld, niet weigert om deel te nemen aan het programma Terugdringen Recidive (TR). Hij heeft zich omstreeks 20 december 2005 aangemeld voor dat programma en in het
kader daarvan heeft de reclassering op 6 april 2006 gerapporteerd en is er een reïntegratieplan opgesteld. Klager is inmiddels onherroepelijk veroordeeld. Klager heeft kennis genomen van een niet getekend stuk, inhoudende de beëindiging van het
TR-traject. Klager heeft nooit aan zijn trajectbegeleider te kennen gegeven te willen stoppen met het traject. Mogelijk is er sprake geweest van miscommunicatie en is klager abusievelijk afgemeld. De selectiefunctionaris heeft in zijn beslissing
aangegeven dat, als er een nieuwe rapportage is gemaakt, hij in aanmerking zou kunnen komen voor verlof. Klager is van mening dat het bestaande TR-rapport, dat ongeveer zes maanden oud is, niet achterhaald is en dat dit advies daarom kan worden
betrokken in zijn verlofaanvraag. Vervolgens is hij geplaatst in de gevangenis Veenhuizen. Op 19 oktober 2006 is klager geselecteerd voor overplaatsing naar de gevangenis Zutphen, tegen welke beslissing hij geen bezwaar heeft ingesteld. Die
overplaatsing is op 4 december 2006 geëffectueerd. Door de gang van zaken is er voor klager behoorlijke vertraging opgetreden. Klagers strafrestant, nog ongeveer 9 maanden, maakt dat klager gemotiveerd is zich voor te bereiden op zijn terugkeer in de
samenleving. Daartoe heeft hij onderhavig verzoek om algemeen verlof ingediend

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 12 juli 2006 geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis Veenhuizen, omdat klager had aangegeven niet te willen meewerken aan het programma TR. In de afwijzende beslissing is verwoord dat, indien klager aangeeft alsnog te willen meewerken
aan de TR, een overplaatsing tot de mogelijkheden zou behoren. Klager heeft inmiddels zijn medewerking toegezegd en is inmiddels overgeplaatst naar de gevangenis Zutphen. Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen omdat het TR-plan nog niet verder
is ontwikkeld. Eerst dient er duidelijkheid te komen over de invulling van dat plan en in hoeverre detentiefasering en het verlenen van vrijheden passen binnen het programma. Dit zal in de gevangenis Zutphen worden onderzocht. Zolang er nog geen
herhalingsdiagnose is opgesteld, moet worden uitgegaan van de eerdere weigering tot deelname aan TR.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat er nog geen herhalingsdiagnose is opgesteld en klager daarom (nog) in de categorie TR-weigeraars valt.
De regiopolitie Twente heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het verlenen van algemeen verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens – kortweg – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 augustus 2007.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt allereerst vast dat de wet aan de gedetineerde niet de verplichting oplegt om mee te werken aan TR. De enkele weigering om mee te werken kan daarom geen grond zijn voor het afwijzen van een verzoek om verlof. De eis van de
selectiefunctionaris om – nu klager zich bereid heeft verklaard alsnog mee te werken aan TR – te wachten totdat er een nieuw TR-advies zal zijn opgemaakt, is in dit geval te zwaar. Allereerst zal het opstellen van een dergelijk advies nog enige tijd in
beslag nemen en daarnaast is er omtrent klager eerder – in maart 2006 – een TR-advies opgemaakt, waarin positieve aanknopingspunten te vinden zijn voor het verlenen van vrijheden aan klager.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – onredelijk is. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en aan de Minister zal worden
opgedragen om binnen een termijn van twee weken (na ontvangst van deze beslissing) een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 januari 2007.

secretaris voorzitter

Naar boven